Nachtmerries, nachtmerries


maandag 1 oktober 2012

Opmerking vooraf: dit is een vrij lang stuk. Ik heb overwogen om het op te splitsen in een serie, maar dat haalt de loop van het betoog eruit. Tanden erin of doorzappen, zou ik dus zeggen…

Spanje? Of ook…?

Er was eens een Zuid-Europees land. Het lag aan de Middellandse zee, en werd langdurig bestuurd via een openlijke dictatuur, een éénpartijstaat met alles erop en eraan. Aanvankelijk was het vooral een agrarisch land, maar de jaren vijftig, zestig en zeventig brachten forse industriële groei. Arbeiders in grote fabrieken werkten tegen matige lonen, en hielpen ondernemers aan forse winsten en staatsbureaucraten aan mooie groeicijfers. Toen werd het crisis.

De staat had zich laten verstrikken in kredietstromen, die – zo was verkondigd – wel terugverdiend zouden worden als de kredieten via investeringen winstgevende productie zouden opleveren. De kredieten kwamen, de investeringen ook, maar aan het eind van de rit wachtte overproductie, verliesgevende bedrijven, de druk om leningen af te losse met rente, de drang om dit te betalen met nieuwe leningen. Het land raakte nu helemaal in recessie. Kredietcrisis, uitmondend in een draconisch bezuinigingsbeleid. Bedrijfssluitingen, massaontslagen, opgelegde loondalingen. Griekse taferelen. Maar dit verhaal gaat niet over Griekenland. Nog niet, althans.

De bezuinigingen riepen verzet op. Stakingen, soms heftige ook. Demonstraties. Herhaaldelijk protest bij het parlementsgebouw, dat daadwerkelijk bestormd werd. Een vleugje revolutie in de lucht. Een zeer breed levend gevoel dat de oude gang van zaken een eind moest komen, maar niet direct een idee hoe, en wat er voor in de plaats moest komen. Er was een breed gevoel van vijandigheid van onder tegen boven, het gevoel gepakt en geplukt te worden door rijken en machtigen.

Maar er was ook iets anders. De centrale regering legde bezuinigingen op, in samenspraak met de internationale financiële wereld. Deelregeringen van regio’s hadden ook economische problemen. Die zaten ook in de schulden. Niet elke regio was economisch even sterk. Touwtrekken tussen regionale overheden en het centrum werd aldus in de hand gewerkt. Oude, vergeten of verdrongen tegenstelingen ontwaakten uit hun sluimering. In één regio, in een uithoek van het land, was het al veel langer onrustig, met af en toe uitbarstingen van soms gewelddadig verzet. Maar nu begon een spel van verdeel en heers tussen regionale politici die achterbannen op straat brachten. Een riskant politiek spel was het, waarin regionale nationalismes de plek in begonnen te nemen van overkoepelend nationalisme dat de hele bevolking trachhte samen te binden aan het centrale staatsbestel. Van onderlinge rivaliserende, en tevens tegen de centrale staat gerichte, nationalismes naar separatisme. Het duurde niet lang of de aankondiging van een referendum om het zelfbeschikkingsrecht van een grote regio was een feit – net als de afwijzing van daadwerkelijke stappen in die richting mocht de uitkomst van het referendum daarop duiden.

Over welk land heb ik het? Spanje ligt aan de Middellandse zee, werd tot 1978 als fascistische éénpartijstaat bestuurd, zag in de jaren zestig en zeventig snelle economische groei, stak zich stevig in de schulden, belandde de laatste paar jaren in diepe recessie, met het welbekende bezuinigingsbeleid als antwoord, en een reeks van demonstraties, stakingen, en vorige week inderdaad een poging om het parlementsgebouw te bestormen. Spanje kent ook een deelgewest waar al decennia lang separatistische strijd woedt, met gematigde en radicaler dimensies en strijdvormen: Baskenland. En nu grijpt regionale rivaliteit en de roep om afscheiding elders om zich heen. Het deelparlement van Catalonië heeft nu een referendum aangekondigd waarin kiezers zich voor of tegen onafhankelijkheid mogen uitspreken. Kort ervoor had er een massedemonstratie voor onafhankelijkheid plaatsgevonden in Barcelona, met honderdduizenden, mogelijk meer dan een miljoen, deelnemers. Dat is meer dan anti-bezuinigingsbetogingen in Barcelona doorgaans op de been brengen. Kennelijk was tussen de 8 en de 20 procent van de bevolking van Barcelona aan het demonstreren geslagen. Het verlangen naar onafhankelijkheid van Catalonië is de laatste jaren dan ook snel gegroeid. De centrale regering heeft al aangekondigd om dat referendum te torpederen met wettelijke middelen waarover ze zegt te beschikken. Een dreigende spanning tussen centrum en Catalonië wordt voelbaar.

Joegioslavië: van crisis naar oorlog

Maar de beschrijving gaat ook op voor een ander, inmiddels niet meer bestaand land: Joegoslavië. Sterker: de beschrijving geeft de aanloop naar het einde van dat land weer, en dat is geen prettige gedachte. Ook daar een éénpartijstaat, maar dan onder leiding van een Communistische Partij. Ook daar snelle industriële groei, een kredietstroom die tot schulden leidde en een diepe economische crisis, via ontslagen en loondalingen afgewenteld op arbeiders. Ook daar fel arbeidersverzet, met in 1988 herhaaldelijk een bezetting van het parlementsgebouw door woedende werkers. Een zeer vergelijkbaar precies als nu in Spanje. En ook Joegoslavië kende haar regio waar het vrijwel permanent rommelde van onvrede, geworteld in armoede maar van een nationalistische lading voorzien: Kosovo. Toe de crisis aanscherpte, voegde zich daar andere regionale bestuurders bij in een proces dat Servische en Kroatische en Sloveense elites – ieder voorzien van massaal op de been gebrachte aanhangers – tegenover elkaar en deels ook tegenover de centrale regering stelde. Waar eerst nog arbeiders primair tegenover bazen stonden, begonnen nu Kroatische arbeiders en bazen samen stelling te nemen tegenover Servische arbeiders en bazen samen, etcetera. De onderlinge solidariteit van arbeiders scheurde kapot, nationale bindingen van bevolking met deelstaatsbestuur begonnen te domineren. Wat begon met bestuurlijke rivaliteiten, referenda en eindeloos voortslepende onderhandelingen, vertaalde zich uiteindelijk in een bloedige burgeroorlog. Wat in 1985-1988 een revolutionaire klassenstrijd-dimensie had, werd kapotgemaakt en verdraaid tot een reactionaire orgie van botsende nationalismes. “Yugoslavia: from wage cuts to war”, een sowieso nuttige tekst van de linkscommunistische (1) groep Wildcat maakt iets van dit proces inzichtelijk, net als een veel uitvoeriger tekst uit 1993 van Aufheben, een linkscommunistische publicatie: “Class Decomposition in the New World Order: Yugoslavia Unravelled”. En de eerste fasen van precies dít kwaadaardige proces zien we opduiken in Spanje. Waakzaamheid is geboden. En denk niet te snel: zoiets kan in het moderne Spanje niet. Dezelfde geruststellende woorden klonken tot in 1990 in en over Joegoslavië ook, totdat de geweren hun taal begonnen te spreken en de etnische zuiveringen op gang kwamen.

Jazeker, er zijn flinke verschillen tussen de situatie van Joegoslavië rond 1990 en die van Spanje nu. Eén ervan is dat Joegoslavië niet alleen verscheurd wrd van binnenuit, in het zojuist beschreven proces van regionale rivaliteit. Er was ook sprake van allerlei vormen van externe druk . Joegoslavië werd zo ongeveer gedemonteerd door Westerse steun te switchen van het centrale gezag – dat aanvankelijk geacht werd in samenspraak met het IMF neoliberaal beleid door te drukken – naar deelrepublieken Kroatië en Slovenië. Rusland steunde vooral Servië dat vanaf 1991 de resten van Joegoslavië domineerde. De VS zette haar eigen potje op het vuur door zich sterk te maken voor onafhankelijkheid van Bosnië, een deelstaat waar Serviërs, Kroaten en Bosnische Moslims – in deze context een etnisch-nationale groep, niet zozeer een religieuze – voor uiteenlopende karretjes werden gespannen door nationalistische leiders. Joegoslavië werd uiteengescheurd, Bosnië zelf ook. Het waren imperiale belangen die de verscheurdheid verder opdreven, om vervolgens een gewelddadige oplossing te forceren die de verdeeldheid in stand hield onder een afgedwongen rust. Bij dit alles speelde de nasleep van de Koude Oorlog: Westerse staten wilden een neoliberale inlijving van Joegoslavië – eerst als één h geheel, later deelrepubliek voor deelrepubliek – forceren. Rusland probeerde via Servië invloed te houden en probeerde de NAVO- en EU-opmars op de Balkan minstens af te remmen; In Spanje is dit type internationale rivaliteit niet aan de orde, al kun je helemaal niet uitsluiten dat, als de crisis zich verdiept en regionale verscheurdheid tot daadwerkelijk separatisme leidt, andere staten zich er mee gaan bemoeien en verschillende nationale paard in de race adopteren. Op de korter termijn is daar echter niet veel dat die kant op wijst. De Spaanse regionale tegenstellingen zijn in het land zelf geworteld en viden van daaruit hun kracht; ze worden niet merkbaar aangejaagd door andere staten, behalve in zoverre die staten het bezuinigingsbeleid via EU en IMF – het beleid waar zowel oplaaiende klassenstrijd als regionale verdeeldheid op scherp worden gesteld – opdringen aan een overigens maar al te willige Spaanse regering.

Een veel belangrijker verschil ligt in de politieke ideeën die in de protesten een rol spelen, maar ook de opvattingen vanuit het regerings- en bezuinigingskamp. In Spanje ziet het beeld er relatief vertrouwd uit. Een rechtse regering – soms een sociaaldemocratische, nauwelijks van rechts te onderscheiden wat economisch beleid betreft – tegenover arbeiders die allerlei vormen van links en radicaal gedachtengoed aanhangen: links socialisme, communistische symboliek, trotskisme, anarchisme, het Indignado-geluid met haar leuzen van Echte Democratie Nu en We Zijn Geen Speelbal van Bankiers en Politici. Het zijn ideeën die passen bij de situatie: aan de ene kant winststreven en de belangen van de elite; aan de andere kant verwijzingen naar solidariteit van arbeiders, klassenstrijd, een afwijzing van winstgevendheid als norm. Lang niet elke variant van linkse en radicale opvattingen is even vruchtbaar in de strijd, maar dat is nu even de kwestie niet. In welke varianten ook, we zien hier arbeiders en onderdrukten in actie met in hun vaandel opvattingen die precies arbeiders, de onderdrukten, hun kracht en hun belangen centraal stellen. De politiek-inhoudelijke, ‘ideologische’ tegenstellingen kloppen min of meer met het klassenconflict.

Hoe fataal anders was dit in Joegoslavië! Daar bediende uitgerekend het uitbuitersbewind zich van de taal van de arbeidersbeweging. Een Communistische Partij aan de macht die het socialisme, een maatschappij zonder uitbuiting, beweerde op te bouwen – terwijl Communistische partijbonzen zich als bazen gedroegen en dat feitelijk ook wáren. De weelde waarin ook partijchef Tito leefde, was welhaast legendarisch.Zelfs antiautoritair revolutionaire concepten en retoriek werden van hogerhand door het bewind gebruikt: Vanaf 1950 voerde de staat nota bene arbeiderszelfbestuur door, waarmee het een in anarchosyndicalistische kringen gangbaar begrip voor eigen doelen gebruikte. Er kwamen ‘arbeidersraden’ – een woord dat revolutionaire directe machtsvorming van arbeiders impliceerde. Mar deze arbeidersraden waren per wet ingesteld en waren feitelijk een soort robuuste ondernemingsraden. De linksradicale terminologie verhulde een praktijk waarin arbeiders mee mochten praten over hun eigen uitbuiting, en waarmee de geleidelijke invoering van steeds meer marktwerking van een saus van democratie en participatie werd voorzien. Het betrof hier geen authentiek revolutionaire praktijk; het was revolutionaire retoriek om kapitalistische praktijk mee in te dekken, ongetwijfeld onbewust, want tal van partijcommunisten geloofden ongetwijfeld dat ze écht bezig waren met de opbouw van een meer rechtvaardige en vrije maatschappij.

Zolang het systeem sterk was, manifesteerde oppositie van studenten, intellectuelen en arbeiders zich veelal als poging om het officiële socialisme te verbeteren, te democratiseren en dergelijke. Dat gold bijvoorbeeld voor studentenprotest in 1968 in Belgrado, toen radicalen stelling namen tegen de ‘rode bourgeoisie’. Kritici beriepen zich op waarden en ideeën waar het regime lippendienst aan bewees terwijl het de uitbuiting van arbeiders organiseerde en ook nog is privé-kapitaal uit binnen- en buitenland ruimte gaf. Heel af en toe radicaliseerde dit hervormingsstreven tot werkelijk revolutionaire stellingnames. “Birth of a revolutionary movement in Yugoslavia”, een pamflet uit 1969 van Fredy Perlman, laat iets van deze radicalisering zien.

Toen echter de economische en sociale crisis in de jaren tachtig intens en chronisch werd, had voor veel critici niet alleen het systeem afgedaan, maar ook de bijbehorende ideologie, compleet met terminologie en referentiekader. Toen voelde het niet meer zo logisch om het ‘socialisme’ van een menselijk gezicht te voorzien; dat hele ‘socialisme’ moest maar weg. Daarin hadden opstandige arbeiders trouwens gewoon gelijk: uitbuitersstelsels moeten weg, ongeacht het etiketje dat er opgeplakt is door machthebbers.

Maar in de zoektocht naar ideeën en begrippen om die bevrijdingsstrijd te verwoorden, hadden radicale en linkse begrippen hun aantrekkingskracht verloren. Je gaat niet naar arbeiderszelfbestuur en arbeidersraden streven als je door en via organen van arbeiderszelfbestuur die arbeidersraden genoemd werd, opgejaagd werd; als het bewind dat je verafschuwt, en dast intussen openlijk in verval was geraakt, zegt een socialistisch bewind te zijn, dan zul je eerder openlijk antisocialistische, antiradicale, anti-linkse begrippen in je protest hanteren dan dte blijven verwijzen naar aan het marxisme en/of anarchisme ontleende retoriek. Links en radicaal gedachtengoed was, juist doordat het bankroete bewind zich er zo van bediende, verregaand gediscrediteerd. Voor radicale opponenten werd daardoor rechtse ideologie – uitgesproken neoliberaal, maar vooral uitgesproken nationalistisch, in al die botsende varianten, aantrekkelijk. De afrekening met een zich links noemend bestel vond dan ook onder hard rechtse vlag plaats, ‘anticommunistisch’ maar ook daadwerkelijk anticommunistisch, gekeerd tegen daadwerkelijk antikapitalisme – en niet alleen de vlag was rechts. Het bestel werd omgevormd tot een lappendeken van kapitalistische staten veelal geleid door voormalige partijcommunisten die zich tot nationalisten hadden omgetoverd. Dat de arbeiders die zo hard hadden gestaakt en gedemonstreerd, hiermee van de regen in de drup kwamen, of erger, mag duidelijk zijn. De theoretische handvaten om de strijd een werkelijk revolutionaire richting te helpen geven, waren zodanig vergiftigd en in diskrediet gebracht dat rechts vrijwel vrij spel had en een contrarevolutionaire draai tussen 1988 en 1991 zeer in de hand werd gewerkt.

Spanje, Catalonië en de gevaren

Dit alles is op deze manier in Spanje niet aan de orde, en dat is maar goed ook. De arbeidersprotesten, de Indignados, allerlei andere acties van arme mensen, ze vormen als vanzelf een plaats waar allerlelei vormen van links, radicaal en revolutionair gedachtengoed gedijen. Tegenover een openlijk rechts bestel is dat een vrij heldere zaak. Spanje was in de jaren dertig al het Europese land met één van de sterkste anarchistische arbeidersbewegingen Ook momenteel zijn anarchistische en daarnaan verwante opvattingen relatief wijdverbreid, al is de huidige anarchosyndicalistische beweging – verdeeld trouwens over verschillende federaties, de CNT en de CGT – veel en veel kleiner dan de honderdduizenden actieve leden tellende CNT uit 1936. Het wijdverbreide antiautoritaire radicalisme draagt ertoe bij dat de protesten tegen bezuinigingen – zoals afgelopen lente en zomer tegen mijnsluiting in Asturië – een kans maken werkelijk een revolutionaire antwoord op een ons allemaal kapotbezuinigend kapitalisme te formuleren en naar voren te duwen.

Er zijn echter redenen om er niet van uit de te gaan dat deze revolutionaire wending relatief rechtlijnig en soepel zal plaatsvinden. De opeens opgeleefde Catalaanse onafhankelijkheidsstrijd laat iets van het gevaar zien. Dat streven krijgt nu steun omdat veel mensen in Catalonië de bezuinigingen, die ze beu zijn, wijten aan de centrale regering, waartegen ze dus ‘hun’ regionale politici steunen. Niet alleen is zoiets een doodlopende weg: een zelfstandig Catalonië zal óók bezuinigen, al was het maar omdat het de enorme schulden van de huidige regio-regering dan wel zal erven. Belangrijker is dat, door mee te doen met het separatisme van de Catalaanse politiek en zakenleven, arbeiders in bijvoorbeeld Barcelona hun eigen vijanden steunen tegen hun belangrijkste bondgenoten, de Spaanse arbeiders van bijvorbeeld Madrid. Zo wordt de solidariteit tussen arbeiders verscheurd, zoals dat in Joegoslavië zo effectief gebeurde.

Het is dan ook zaak dat revolutionairen zich nu al schap zetten, tegen het separatisme en tegelijk tegen elke regeringspoging om uitingen van dat separatisme te onderdrukken. Arbeiders hebben geen belang erbij om door Catalaanse in plaats van door Spaanse bazen en politici leegbezuinigd te worden. Arbeiders hebben er evenmin belang bij datde Spaanse staat intact blijft door de Catalaanse staat-in-wording te dwarsbomen. Spanje en Catalonië, het zijn/ worden allebei staten tegenover arbeiders en hun belangen. En de weg naar splitsing is een weg geplaveid met vijandschap tussen arbeiders, een weg die maar al te makkelijk bezaaid kan raken met doden bovendien. Nee, de zelfbeschikkingsretoriek van de Catalaanse separatisme verdient net zo min steun als het centralisme van de regering in Madrid. Beiden zijn nationalistisch, beiden bedreigen ze de solidariteit van onderop die we zo hard nodig hebben.

Nationalisme – van dit type, maar bijvoorbeeld ook openlijk fascistisch en racistisch nationalisme – kan vleugels krijgen als de impasse tussen bezuinigingsregering en kapitaal enerzijds en een opstandige onderkant van de maatschappij anderzijds te lang duurt, als de crisis maar aansleept zonder dat arbeidersrevolte en dergelijke een antikapitalistische en antiautoritaire oplossing – minstens het terugslaan van het bezuinigingsbeleid – weten door te drukken. Dat is al het geval in Griekenland. Eerst was daar de jongerenopstand uit protest tegen de politiemoord om een 15-jarige jongen in Athene, in december 2008. Daarna de opéénvolgende protesten, stakingen en rellen tegen de bezuinigingen – ook afgelopen week weer, met een ééndagsstaking en een grote, in straatgevechten uitmondende demonstratie in Athene. Wisselende regeringen, maar in grote lijnen hetzelfde beleid. Het protest is vasthoudend, breed en fel, maar tot nu toe onvoldoende om de bezuinigingen te stoppen. Wanhoop grijpt om zich heen, en daarmee de vatbaarheid van mensen voor nationalistische en racistische politiek. In Griekenland zien we dat in de beangstigende opkomst van nazipartij de Gouden Dageraad en het bijbehorende fascistische geweld, waar Laura Penny een beklemmend stuk over schreef in de Independent. Laat niemand denken dat zoiets elders – bijvoorbeeld in Spanje, met haar ‘rijke’ fascistische traditie – onmogelijk zou zijn.

(1) Linkscommunisme gebruik ik als aanduiding voor een communisme dat staatloos en klassenloze gemeenschapsvorming behelst, niet alleen als verder liggende doelstelling maar in de revolutionaire omwenteling zelf zich direct manifesterend. Het erkent hetzij geen rol voor iets als een ‘revolutionaire voorhoedepartij’, hetzij het hanteert dat partijbegrip zodanig dat er voornamelijk een propaganda- en scholingsgroep, en geen apparaat voor machtsuitoefening en machtsverovering, mee wordt bedoeld. Linkscommunisme in deze zin is daarmee verwant aan het anarchisme, op een manier waarop trotskisme – als zijnde een leninisme dat via voorhoedepartij beoogt te werken richting gecentraliseerde machtsverovering, staatsvorming en staatsbestuur – dat nadrukkelijk niet is.

, ,

  1. No comments yet.

Comments are closed.