Economische catastrofe (3): oorlog van boven tegen onder


vrijdag 27 juli 2012

Allerlei bestuurders, economen en politici zoeken naar een uitweg die voor de slachtoffers geen uitweg is. Het ontgaat economen als Krugman en politici als Samson, echt niet dat eindeloos zwaar bezuinigen de economische groei afremt en de recessie eerder aanscherpt dan bestrijdt. Minder geld in de knip betekent minder klanten voor de ondernemers, minder afzet, minder winstmogelijkheden. Juist de zware bezuinigingen duwen de Griekse economie steeds verder omlaag.

Dus zou, oppervlakkig gezien, het omgekeerde moeten gebeuren: geld pompen in de economie, zodat mensen gaan uitgeven, er meer afzetmogelijkheden ontstaan, en winstgevend investeren makkelijker wordt. Makkie, zou je zeggen. Zelfs het IMF adviseerde bijvoorbeeld de Britse regering om minder te bezuinigen en meer uit te geven, en daar zitten dit soort argumenten achter. Toch gebeurt zoiets veelal niet, of slechts in zeer lichte mate. Waarom niet? Waarom gaan regeringen door met bezuinigingen waar de economische roei zo onder lijdt? Dat de slachtoffers ze weinig kunnen schelen, is bekend. Maar hun eigen economie, de heilige groei ervan, die interesseert ze toch?

Niet zonder meer. Het probleem zit in de vraag waar het geld vandaan moet komen. Geld in de economie pompen om groei te genereren kan met geleend geld. Maar juist de staatsuitgaven met geleend geld triggerden de noodzaak om die met rente terug te betalen. De geldschieters hebben immers geen kredieten verschaft uit goedheid, maar omdat ze er een winstgevend beleggingsobject in zagen. Aan dat eindeloos lenen stelt juist het uitbreken van de kredietcrisis een ruwe grens. Het alternatief voor geld lenen betekent: zoeken naar inkomstenbronnen voor de regering. Dat betekent al gauw hogere belastingen, het aanpakken van belastingontwijking en dergelijke. Dat betekent dat regeringen de rijken en de bedrijven gaan aanpakken. Die hebben nogal wat machtsmiddelen om dat te dwarsbomen, variërend van lobby-activiteit via de rechtse pers tot en met complete staatsgrepen tegen zulke regeringen.

Die regeringen zitten ook nog eens vol politici die verbonden zijn, of verregaand loyaal, aan de ondernemersklasse. Ze delen ook de kijk op de wereld van die klasse, wiens instrument ze vaak willens en wetens zijn. De belangen van die klasse – en niet van abstracties zoals ‘economische groei’- zijn de wezenlijke norm van economisch beleid. En die ondernemersklasse en de rijke elites die er deel van uitmaken of ermee zijn verbonden, zijn niet zozeer met abstracties bezig. Die zoeken doodsimpel naar mogelijkheden tot verrijking van henzelf en van hun bedrijven. Anders doet de concurrent het immers. Als verhoging van winstmarges, investeringskansen en concurrentiepositie samen kan gaan met economische groei – best. Dat vergroot hun kans om de komende verkiezingen politiek te overleven. Als ze moeten kiezen tussen winstgevendheid en concurrentiekracht van hun bedrijven en bedrijfstakken enerzijds, en die economische groeicijfers anderzijds, dan zal het eerste doorgaans voorrang krijgen – omdat dit winststreven nu eenmaal de kern van het kapitalisme uitmaakt. Daarom gaan Griekse én internationale bedrijven en beleidsmakers door de economie kapot te bezuinigen. Zij denken zelf sterker uit de race te komen, en dat geeft de doorslag – niet de tientallen procent economische krimp, en zeker niet de sociale ramp die daarmee samenhangt.

Dat het bijbehorende bezuinigingsbeleid betekent dat politici die dit doorvoeren, bij verkiezingen kunnen worden afgedroogd, is waar. Vandaar dat de trend bij aanhoudende bezuinigingsbeleid maar al te vaak richting afbraak van electorale politiek leidt, tot de vestiging van zakenkabinetten met de pretentie om ‘boven de partijen’ te staan, terwijl ze die éne partij loyaal dienen: de Partij van Rijke Mensen en Grote Ondernemingen. Daarom werd bijvoorbeeld Berlusconi in Italië vorig jaar als premier vervangen door de financiële technocraat Monti, zonder dat er verder verkiezingen aan te pas kwamen.

Electorale democratie is een luxe die het bedrijfsleven zich eigenlijk niet meer kan of wil veroorloven, tenzij politici van rechts tot ‘links’ zich verregaand tot de bezuinigingsgodsdienst bekeren. Serieuze zeggenschap van de meerderheid van de bevolking is voor dat bedrijfsleven helemaal levensgevaarlijk en wordt dus niet eens overwogen. Rob Wijberg constateert in de NRC: “Politieke partijen hebben het nietszeggen tot kunst verheven”.Geef ze eens ongelijk. Over de kern van het beleid bestaat immers geen meningsverschil, dus wat rest er dan nog, behalve rookgordijnen, theater en nietszeggendheid?

Bezuinigingsbeleid wortelt in het directe, naakte economische eigenbelang van grote bedrijven, van de rijken, bedrijfsdirecteuren, topbankiers, grootaandeelhouders, topmanagers van financiële instellingen en ondernemingen. “Bezuinigingsbeleid is letterlijk een herverdeling van de bodem van het inkomensspectrum naar de top”, aldus Dorian Warren, die op de Universiteit van Columbia (VS) professor is in de politieke wetenschappen. HIj illustreert dat met de onwtikkelingen in de staat Wisconsin: belastingverlagen voor de rijkeren, en de rest “wordt verpletterd”. Elders hetzelfde. “Pijn toebrengen aan de Grieken is… een bloedprijs voor de zich steeds herhalende bail-outs waavan gezegd wordt dat degenen die er echt van profiteren, de Grieken zouden zijn; maar in werkelijkheid zijn het Franse en Duitse bankiers”, aldus econoom James Galbraith. Daar mag wel even met nadruk bij dat het dan gaat om gewone mensen (toevallig in Griekenland) die geplukt worden ten gunste van bankiers (toevallig in Frankrijk en Duitsland); het gaat dus niet om Duitsers en Fransen tegen grieken. De tegenstelling is in de allereerste plaats sociaal, niet nationaal, van aard. “Austerity’s winners = the corporate class”, zo formuleert Common Dreams het. Austerity staat dan voor het bezuinigingsbeleid, de corporate class ordt gevormd door de grote kapitaalbezitters en topdirecteuren van grote bedrijven.

Wat economen een recessie noemen, een crisis, een depressie, is voor ondernemers en dergelijke vooral een mooie buitenkans om goedkoop bankroete concurrenten op te kopen, om de lonen te verlagen, om regeringen nog harder te pushen om kosten te drukken, bezuinigingen door te voeren, zodat de belastingen voor hun soort mensen en hun bedrijven omlaag kunnen. Het is, in dit licht, dan ook zinledig om te gaan roepen om eerlijk delen, om politici op te roepen ‘het geld te halen waar het zit’, en dergelijke. Het hele punt van de bezuinigingen is immers het geld, precies daar bovenaan waar het zit, nog verder te doen groeien.

Het hele bezuinigingsbeleid is een oorlog van hun tegen ons, van kapitaal tegen arbeid in de breedste zin van het woord, van de 1 procent tegen de 99 procent, van die inmiddels vertrouwde metafoor maar weer eens te hanteren. Geen verkiezingen en linkse parlementaire meerderheden en regeringen, geen progressieve economische adviezen, gaan dáár wezenlijk iets aan te veranderen. Die oorlog van hun tegen ons verliezen we – tenzij we terugvechten.

Het eindeloze bezuinigingsbeleid verscherpt de recessie, en remt economisch herstel. Het goede nieuws is echter, dat zulk herstel vroeg of laat toch optreedt, tenzij het kapitalisme werkelijk terzijde wordt geschoven. Het slechte nieuws is dan weer dat zulk herstel aan het bezuinigingsbeleid bepaald niet automatisch een einde komt.

Recessies kun je zien als het hardhandig opruimen van ‘overtollige’ productiecapaciteit. Die is immers zo groot dat er overproductie is ontstaan, dat arbeiders in bedrijven meer vervaardigen dan de ondernemers van die bedrijven winstgevend kunnen verkopen. Sluiten van, in dit op zicht, overtollige bedrijven, bedrijfsonderdelen en bedrijfstakken, kan hieraan een einde maken.

Tegelijk drukt de dreigende werkloosheid de loonkosten – ondernemers kunnen makkelijker met ontslag dreigen, het voor-jou-tien-anderen klinkt in zo’n situatie geloofwaardig. Kostenbesparing kan bereikt door lage lonen en het dumpen van personeel, en door lagere belasten via bezuinigingen mogelijk worden gemaakt. Verwijzen naar ‘de crisis’ maakt zulke kostenreductie makkelijk. De bezuinigingsdrang kan regeringen er tegelijk  toe aanzetten om staatsbedrijven te privatiseren – akelig voor peroneel en voor klanten, maar zeer plezierig voor kapitalisten die zulke bedrijven opkopen en uitmelken.

Schrappen van overcapaciteit, omzetten via privatisering van nutsbedrijven in winstgerichte ondernemingen en tegelijk het verlagen van kosten voor de bezitters van de resterende productiecapaciteit – de afgeslankte bedrijven die de kaalslag overleefden – dat is wat het kapitaal via een stevige recessie bereikt. Is dat gebeurd, zijn er ‘genoeg’ bedrijven failliet gegaan, ‘genoeg’ afdelingen gesloten, en de kosten ‘voldoende’ verlaagd, dan zien resterende bedrijven het weer zitten, dan durven ondernemers weer meer te investeren, en keert de groei terug. Dat is het idee.

Er is alleen een heel vervelend probleem, vanwege de grootschaligheid en verstrengeling van bedrijven, onderling en met staten, in het moderne kapitalisme. Met duizenden onafhankelijke kleine bedrijven kun je er zeshonderd bankroet laten gaan, terwijl de overigen weer gaan bloeien. De economische structuur kan dat hebben. Met een kleine handvol mega-bedrijven is het bankroet van enkelen daarvan echter veel riskanter. De val van een zwaar verliesgevend bedrijf kan andere, op zichzelf winstgevende ondernemingen meezuigen en een hele economie in puin trekken. Om dat te voorkomen ‘moeten’ die bedrijven dan gered worden, met staatssteun.

Dat zagen we in de kredietcrisis overduidelijk. In 2008 ging de zakenbank Lehman bankroet. De Amerikaanse regering greep niet in: grote schoonmaak, laat de markt haar heilzame werk doen, dat idee. De paniek in de financiële wereld werd vervolgens echter zo groot dat latere dreigende faillissementen van banken werden gestuit door de giga-bailouts van de financiële sector. Met geleend geld, dat terugbetaald moet worden. Ziedaar de schuldencrisis. Bedrijven werden van het bankroet gered, jawel. Nu dreigt echter het faillissement van complete staten. De financiële sector is met een kunstgreep gered. De grote schoonmaak, het schrappen van stukken overcapaciteit – in dit geval in de bankwereld – vond echter niet of nauwelijks plaats. De crisis blijft daardoor aanslepen. Herstel komt er vroeg of laat wel, maar het blijft fragiel en zwak. En om de kosten laag te houden zullen ondernemersklassen, rijken en regeringen ook dán doorgaan met… jawel, bezuinigen waar ze maar kunnen.

Het zou kunnen dat pas na daadwerkelijk bankroet van veel grotere stukken economie, van hele landen, er weer stevig herstel mogelijk is. De bezitters van die stukken economie, en bestuurders/ eigenaars van/ in die landen, zullen zich daar echter tegen verzetten, regeringen zullen de hete aardappel doorschuiven. Dat vertaalt zich in spanningen, economisch geworteld maar politiek vertaald. Het EU-gehannes rond Europese reddingsprogramma voor Griekse en Spaanse banken is daarvan een voorbeeld. Griekenland wil niet failliet. Duitsland niet voor opdraaien voor het voorkomen daarvan. Touwtrekken dus. De economische crisis wordt intussen niet echt opgelost, maar woekert verder.

Al die ondernemers die onderling ruzie maken over wie de klappen mag opvangen, zijn het over één ding opmerkelijk eens: als klasse bovenaan gaan zij niet inleveren. Als klasse laten ze de klasse onderaan – wij allemaal samen – met liefde bloeden. Als leden van die klasse onderaan, en als daarmee solidaire mensen, past ons een resolute weigering daarvan, kracht bijgezet met de meest uiteenlopende vormen van protest en verzet.

,

Comments are closed.