Revoltes onder druk – een tussenbalans van kracht en beperking


donderdag 21 november 2013

Onderstaand artikel verscheen, ietsje anders geredigeerd, in Buiten de Orde 2013, nr. 3, inmiddels verschenen. Het stuk is begin september al afgerond, ik heb wel spelfouten eruit  gevist, maar het verder niet up-do-date gebracht.

Het jaar 2011 gaat de geschiedenis in als een jaar van opstand en revolutie op een schaal die we sinds de periode 1968-1974 niet meer hebben meegemaakt. Het jaar 2013 zou wel eens de geschiedenis kunnen ingaan als jaar waar die revolutionaire golf met ernstige terugslag te maken kreeg. Een soort van tussenstand vaststellen, iets van lering trekken van de gebeurtenissen, hun kracht en tekortkomingen, kan geen kwaad.

Het is te vroeg om al van een einde van de Arabische Lente, de actiegolf van Indignados en Occupy en aanverwante sociale strijd te spreken, alsof de nederlaag al vast staat. Maar de vaart van de acties is er in veel landen uit, de gevestigde orde slaat intussen hard en relatief succesvol terug. De militaire staatsgreep in het strategisch maar vooral ook symbolisch zo belangrijke Egypte is een teken uit welke hoek de wind waait. De moeilijke fase waarin de sociale strijd zich internationaal bevindt is misschien een extra aanleiding vor een analyse van kracht en beperkingen ervan, en het trekken van enkele voorlopige lessen voor een vervolg.

Remmen los, revolte breekt baan

De zelfverbranding van een jongeman in Tunesië in december 2010 bleek achteraf de symbolische start van de Arabische Lente te zijn. De weken erop gingen vooral werkloze, vaak hoogopgeleide jongeren in verpauperde Tunesische steden de straat op. Keiharde repressie lokte meer demonstraties uit, de doorgaans gezagsgetrouwe vakbondsfederatie begon stakingen te organiseren, op 14 februari maakte de militaire top aan president Ben Ali duidelijk dat hij maar beter kon gaan. Op 25 januari 2011 begon in Egypte een soortgelijke kettingreactie, maar nu gelanceerd door een welbewuste oproep om die dag tot protestdag tegen het bewind te maken. Verder een verwant scenario: massademonstraties, felle repressie met grof politiegeweld, stakingen – in Egypte meer dan in Tunesië via onafhankelijke netwerken en vakbondsinitiatieven die geen deel waren van de gevestigde orde – en uiteindelijk het leger dat de dienstdoende dictator via de zijdeur afvoert. Mubarak was op 11 februari ex-president. Een opvallend ingrediënt van de Egyptische strijd was de bezetting van het Tahrir-plein, waarmee een symbolische vrije zone werd gevormd. Verdediging en uitbouw van de langdurige sit-in aldaar hield de ogen wereldwijd gericht op Cairo.

De weken daarop gingen de remmen los, in de regio maar daar niet alleen. Protesten in Algerije, Jordanië, Marokko, Oman, Saoedi-Arabië, Koeweit, lieten zien dat vrijwel de hele Arabische wereld in beweging raakte. Maar het rommelde ook in Iran, waar heel even een opleving van de protestbeweging van 2009 leek te komen. Er borrelde wat in Azerbeidzjan, er waren stakingen en demonstraties in Swaziland, landen die je toch onmogelijk tot het Midden-Oosten kunt rekenen, maar van waaruit verwijzingen naar wat er in het Midden-Oosten gebeurde niet ontbraken. Er waren dagen dat er in vijf, zes landen waar je verder nooit iets uit vernam, protesten bleken te zijn uitgebroken. Twee Arabische staten sprongen er echter al snel uit: Bahrein en Libië. In Bahrein eiste een in meerderheid Sjiitische burgerbevolking gelijke rechten tegenover een politiek bestel waarin soennieten aan de touwtjes trokken. Met gigantische ladingen traangas, én met militaire steun vanuit Saoedi-Arabië, wist het bewind er in het zadel te blijven. In Libië was de volksopstand zo fel dat leger en politie vrijwel instortten, opstandelingen zich van wapens voorzagen en de strijd naar de hoofdstad poogden uit te breiden. Daar wist dictator Kadhaffi echter demonstraties in bloed te smoren, waarna hij aan een langzame herovering van de rest van het land begon. NAVO-bommen verzwakten het bewind echter zodanig dat de opstand – ernstig misvormd en verstrengeld in imperialistische belangenpolitiek – er alsnog in slaagde om de dictator te verslaan.

In Syrië was intussen ook een reeks demonstraties begonnen, die door de dictatuur al snel met gericht geweervuur werden beantwoord. Deserterende soldaten vormden milities waaruit het Vrije Syrische Leger zich formeerde. Er kwamen ook islamistische gewapende groepen op, vaak gesponsord door onder meer Saoedi-Arabië. De volksopstand werd een burgeroorlog, de burgeroorlog kreeg steeds meer het karakter van een ‘proxy war’, een strijd waarin de partijen in Syrië opereerden als verlengstuk van andere staten die hun rivaliteit op Syrisch gebied en ten koste van Syrische mensenlevens uitvochten. Het regime was verbonden met Iran en Rusland. Het Vrije Syrische Leger opereerde vanuit NAVO-land Turkije en kreeg ook steun van Qatar. Losse jihadistische groepen kregen steun van Saoedi-Arabië. De CIA coördineerde wapenleveranties. De opstand sneeuwde onder in een gewapende strijd waar aan alle kanten de misdaden tegen burgers niet bepaald ontbraken. Het regime vond vooral steun in de Alawitische gemeenscjap waar het haar militaire top uit recruteerde. De oppositie leunde vooral op de straatarme meerderheid van vooral soennitische moslims. Dat maakte het voor beide kanten makkelijk om de strijd de dimensies van een godsdienstig sektarisch conflict te geven. In de oppositie domineerde de Moslim Broederschap en nog rechtsere islamisten. Het bewind speelde in op het gevoel onder Alawieten dat zij gevaar liepen als de opstand zou winnen. De oorspronkelijke dimensies – een verpauperde en onderdrukte bevolking die sociale rechtvaardigheid en vrijheid wil, een regime dat deze verlangens onderdrukt – werden gewelddadig naar de achtergrond geduwd. Eigenlijk is die ontaarding van wat als vrijheidslievende volksopstand begon, al een grote nederlaag van de Arabische Lente, ongeacht wie de gewapende strijd gaat winnen. Die tekende zich in de tweede helft van 2011 af, en zette sindsien steeds verder door. De Westerse interventiedreiging versterkt dat nog, net als de Russische interventie: dat land hield met wapenhulp en diplomatieke spelletjes immers het bewind de handen boven het hoofd.

De andere opstanden liepen de één na de ander vast. In de conservatieve monarchieën Marokko en Jordanië gebeurde dat met een behendige mix van beperkte concessies en selectieve repressie. Oman sloeg het verzet – verbrokkeld, niet grootschalig, maar wel opvallend proletarisch, met vooral sociale eisen en weinig nadruk op liberaal-democratische hervormingen – neer, maar niet overdreven hardhandig. Saoedi-Arabië in om de protesten met geweld in te tomen, en subsidieerde de contrarevolutie in heel de regio. De Saoedische interventie tegen de opstand in Bahrein en de steun aan Syrtrische opstandelingen zijn voorbeelden, de steun voor de NAVO-interventie in Libië is dat manier ook. Het bewind heeft zelfs aangeboden het Egyptische leger te sponsoren, mocht de VS haar subsidies intrekken, en stond met kredieten klaar toen generaal Sissi met zijn staatsgreep dee oude orde begon te herstellen. In het ene land na het andere liep volksverzet vast in muren van repressie.

Alleen in Jemen zette een aanhoudende opstand zoveel druk op het regime dat het akkoord ging met een facelift. Saoedische bemiddeling zorgde ervoor dat de president vertrok, maar het bewind verder intact bleef, met slechts beperkte concessies. Weer was er een Saoedische rol in het indammen en onschadelijk maken van de Arabische lente. De revolte in Jemen had trouwens opvallend radicale aspecten. Ik doel niet op de diverse gewapende bewegingen – separatisten, Al Qaeda – maar op stakingen en bezettingsacties van personeelsleden in allerhande instellingen om corrupte, pro-regime-functionarissen te verdrijven. Hier zagen we een vleug sociale revolutie de kop opsteken. Dit proces werd al gauw aangeduid als “parallelle revolutie” en borrelde na de machtswisseling door. Als er een doorstart van de Arabische Lente komt, dan zijn het dit soort sociale conflicten die er kracht en vaart aan geven. [1]

In Tunesië en Egypte begon intussen na de val van de dictators een periode waarin de sociale strijd keer op keer opleefde, pogingen van de gevestigde orde en/ of rechts-religieuze partijen om vrijheden weer in te perken op nieuwe felle massademonstraties stuitten. In beide landen kwamen via verkiezingen die religieuze partijen aan de macht. In Tunesië heeft religieus rechts die nog , maar felle protesten dagen die macht steeds uit. In Egypte is religieus rechts uit de macht gejaagd door de generaals. De Moslim Broederschap en haar president Morsi hadden zich onmogelijk gemaakt met repressie terwijl de economie een ramp voor arme mensen was. De volkswoede zette zich om in volksopstand, de generaals benutten die druk om Morsi te verslaan, de Broederschap militair te onderdrukken. De volksopstand – waarbinnen de militairen door veel te veel mensen werden toegejuicht – had het nakijken, Egypte is vrijwel terug bij af. Zelfs Mubarak is geen gevangene meer.

Intussen was elders in de wereld de boel aan het rollen geraakt. Koploper was Spanje, waar in mei 2011 de Indignados (Verontwaardigden) zich deden gelden. Duizenden, al snel tienduizenden boze jonge mensen bezetten pleinen in Madrid en Barcelona en elders. Ze protesteerden daarmee tegen zowel het grote geld als tegen een politiek die, daarmee verstrengeld, over mensen heenwalste. In de actievorm van de pleinbezetting zag je de inspiratie van het Tahrir-plein duidelijk terug. “Echte democratie Nu” was de eis. Voor sommigen behelsde dat een verbetering van de bestaande liberaal-democratische orde, maar al snel werd het idee gemeengoed dat democratie alleen maar direct kon zijn, en dat assemblees – samenkomsten van betrokken mensen die de gang van zaken bespraken en erover beslisten, doorgaans via consensus-besluitvorming – de dienst uitmaakte.. Andere Europese landen zagen kortstondig Indignados-protesten. In Griekenland kregen die enige tijd vleugels: daar sloten ze aan bij de aol langer losgebroken woede tegen de extreme, door EU en andere internationale instellingen mede afgedwongen bezuinigingspolitiek. AL snel was er een pleinbezetting op het Syntagmas-plein in Athene, waar “Echte Democratie Nu” al snel aangescherpt werd d tot “Directe Democratie Nu”. Na enkele maanden veegde de staat het plein schoon. Maar de episode had de Griekse strijd wel een nieuwe impuls gegeven.

Pleinbezetting, plus een stellingname tegen het grote geld en een politiek die daarmee was verstrengeld: dat waren de bestanddelen die, nu heel welbewust en lang voorbereid in alternatieve netwerken zoals Adbusters, het handelsmerk van Occupy werden. In September van 2011 kwam Occupy Wall Street op, de maand erop werd het wereldwijd, ook in Nederland begonnen mensen aan pleinacties. Assemblees, consensus, directe democratie waren opnieuw de vormen; doelwit waren de spreekwoordelijke “1 procent” van steenrijken tegenover de rest, de “99 procent”. Enkele maanden lang was Occupy, vooral in de VS, een massabeweging die vele tienduizenden mensen op de been bracht. In Europa bleef het veel kleiner van schaal. Pleinbezettingen waren veelal trouwens geen echte bezettingen, maar tentenkampen die er met toestemming van plaatselijke autoriteiten stonden. Hield de toestemming op, dan was het met de kampen doorgaans snel gedaan. In de VS kwamen de grotere Occupy-acties ten einde door gewelddadige ontruimingsacties door de politie. In Nederland kwam het vaak niet eens zover. In de loop van 2012 was Occupy als brede actiebeweging goeddeels geschiedenis. Als groepjes actieve mensen die allerlei sociale initiatieven van de grond trokken of ondersteunden, overleefde Occupy met gemak. In Nederland zie je Occupy-mensen, soms een hele Occupy-groep, zoals in Rotterdam – een grote rol spelen in de solidariteit met opgesloten vluchtelingen. De relatief drukbezochte acties tegen Monsanto zijn ook te zien als een soort spin-off van Occupy. En er is Blockupy in Duitsland, waarin de naam de inspiratie verraadt, maar tegelijk ook een militanter toon zet. Hier zie je het Occupy-sentiment samengaan met eerderer gangbare radicaal-linkse uitdrukkingsvorm in een stevige én grote actie in het financiële centrum van Duitsland en Europa, zowel in 2012 als in 2013. De Occupy-golf heeft wel degelijk een waardevolle impuls gegeven in de sociale strijd in bredere zin, en radicale netwerken helpen versterken.

Het voert te ver om zelfs maar alle belangrijke protestbewegingen uit deze jaren te bespreken, lang niet allemaal verwezen ze nadrukkelijk naar gemeenschappelijke inspiratie en verbondenheid. De Chileense studenten- en scholierenprotesten – zeer omvangrijk en aanhoudend, fel en met een eis tot kosteloos onderwijs behoorlijk radicaal – gingen hun eigen gang. De uitslag is onbeslist. In Quebec protesteerde in 2012 studenten tegen een forse verhoging van het collegegeld. Ze hielden een grote studentenstaking en organiseerden zich via een structuur van direct-democratische actiecomités. Daarin werd – anders dan op veel andere plaatsen – niet via consensus maar via meerderheidsbesluitvorming gewerkt. Nadat protesten gepaard gingen met rellen, drukte de regering een wet door die demonstraties alleen na aanmelding, en binnen goedgekeurede routes, toestond. Op overtreding stonden hoge boetes. De wet werd prompt overtreden met een gigantische protestdemonstratie. Nu was de beweging zowel een onderwijsprotest als een strijd tegen staatsrepressie. De staat verloor trouwens, via een omweg weliswaar. Bij verkiezingen in de nazomer van 2012 verloor de zittende regering. De opvolgers schrapten zowel de collegegeldverhoging al de repressieve bepalingen.

Zoals in heel veel soortgelijke bewegingen was in Quebec protest tegen neoliberalisme samengevloeid met protest tegen een staat die met onderdrukking dat neoliberalisme aan mensen opgelegd. Soortgelijke zaken zag je dit jaar in Brazilië en Turkije. In dat laatste land kwamen mensen in actie tegen een bouwproject dat het Gezi-park, een schaarse groene oase in de snelgroeiende superstad Istanbul, dreigde te slopen: protest tegen neoliberalisme in de praktijk. De politie kwam opdagen met ongelofelijke hoeveelheden traangas, tegenover duizenden, soms honderdduizenden mensen, die wekenlang de verstikkende wolken trotseerden en terugvochten: protest tegen de repressieve staatsmacht. In Brazilië eigenlijk hetzelfde verhaal. Duizenden demonstranten tegen een prijsverhoging in het busvervoer. Vele duizenden mensen in protest tegen de dure stadionbouw voor het wereldkampioenschap voetbal volgend jaar, terwijl voor onderwijs en openbaar vervoer en dergelijke geen geld genoeg was. Neoliberalisme, in de vorm van marktwerking en het opofferen van menselijkheid aan commercie, was het doelwit. Politie die de protesten uiteen probeert te slaan, waarna de protesten zich als een olievlek uitbreidden: staatsrepressie werd evengoed het doelwit van het protest. Beide protestbewegingen verwezen naar elkaar, en voelden zich verbonden.

Horizontalisme is nog geen anarchisme

Het wordt tijd om wat algemener karaktertrekken van de sociale strijd, zoals die in dit soort bewegingen tot uiting kwam, te schetsen. Eerst de kwaliteiten van de strijd. Daarna een aantal belangrijke zwakke plekken die bijdroegen aan haar huidige nederlagen en tegenslagen.

Het eerste aspect had de strijd – van Tunesië tot en met Brazilië – gemeen met eerdere strijdgolven. Sterker: het is een symptoom dat we inderdaad een grote strijdgolf beleven, en niet zomaar wat min of meer omvangrijke demonstraties. Ik doel op het spontane karakter van de acties, het onvoorziene elan. ‘Niemand’ zag dit aankomen. ‘Niemand’ had dit gepland. ‘Niemand’ heeft het georganiseerd. Achteraf waren de tekenen evident. Net als bij elke grote revolutie. Maar op het moment zelf is de verrassing vrijwel totaal. Net als in de Russische Revolutie toen iedereen al vijf dagen op straat, op de barricaden of in staking was toen eindelijk de Bolsjevistische partijorganisatie enig initiatief wist te nemen. Het grote verschil is dat er vandaag de dag geen Bolsjevistische partij klaarzat om de eerste ronde slapenderwijs langs zich heen te laten gaan. Dit was niet het soort actiegolf dat je aan had kunnnen zien komen als je de diverse linkse organisaties in de betreffende landen via bijvoorbeeld internet had gevolgd. Ook die organisaties hadden in eerste instantie het nakijken.

Daarmee hing een ware kernkwaliteit van deze revoltes samen: de horizontaliteit ervan, zowel in organisatievormen als in mentaliteit. Het waren spontane, vrij losse netwerken die mensen in beweging brachten. Het waren, zoals ook gevestigde media al snel opmerkten “leiderloze” protesten, in de zin dat regie en zeggenschap niet in handen lag van een formele leiding aan hetn hoofd van een hiërarchie, een bestuur met bevoegdheden. Er waren aanvoerders, gangmakers, initiatiefnemers. De mensen die de oorspronkelijke Occupy-oproep lanceerden bijvoorbeeld, de mensen die in Egyptede vijfentwintigste januari tot actiedag uitriepen en aan de slag gingen. Je kunt zeggen: maar dat zijn dan de “leiders”. In een beperkte zin mag dat zo zijn. Maar zeggenschap over de strijd hadden ze niet, en ambieerden ze veelal ook niet. Ze gaven een aftrap, brachten dingen in beweging. Ze konden en wilden niemand iets opleggen, en zagen zichzelf nadrukkelijk ook niet als vervangers van degenen die ze ten val hielpen brengen. De netwerken waarmee ze beweging op gang brachten, waren een soort hefboom van verzet. Maar het werkte omdat mensen het initiatief – uit eigen beweging, door niemand verplicht, maar wel vanuit een gevoel van urgentie – oppikten. Toen de bal eenmaal rolde, had niemand er nog greep op, tot de bal tegen een nieuwe barrière, repressie bijvoorbeeld, tot stilstand kwam, en /of een specifiek resultaat, bijvoorbeeld de val van de dictator, was bereikt. De netwerken die als gangmaker functioneerden hadden niets wezenlijks gemeen met politieke partijen, en ook niet met leninistische organisaties. Ze stonden in de beweging, ze stonden er niet boven.

De strijd zelf bracht vervolgens ook horizontale organisatievormen voort, de al genoemde assemblees en de talloze varianten daarop. Directe zeggenschap van alle betrokkenen, onderlinge taakverdeling in overleg, geen bindend centraal gezag maar een vorm van zelfbestuur in de actie, waarin veelal – niet altijd, zoals we zagen – op basis van consensus werd besloten. In alle genoemde bewegingen zie je dit horizontale aspect, dit antiautoritaire vorm van organisatie, oftewel zélforganisatie. Het is wat anarchisten onmiddellijk herkennen als een verwerkelijking van hun opvattingen over hoe een vrije zelfbesturende maatschappij eruit kan zien. Van Tahrir tot en met Taksim, via Occupy en Indignados, zag je een heruitvinding van de anarchie als positief maatschappelijk verschijnsel dat de plek in begon te nemen van de uitgedaagde oude orde.

Dat dit zo ging had twee redenen. De eerste is fundamenteel: een diepe volksrevolutie wordt gedragen door het initiatief van een opstandige bevolking zelf. Die wordt door de strijd zelf gedwongen zich te bundelen, zich te organiseren. Anderen gaan dit niet voor hen doen. Dus steken actievoerders zelf de koppen bij elkaar, dus vormen buurtbewoners zelf comités, dus bouwen mensen op Tahrir zelf een ingewikkelde structuur van werkgroepen op waarin voedselvoorziening, communicatie, schoonhouden van het plein, veiligheid tegen staat en infiltranten worden geregeld. Wie moet het anders doen?

Dit zie je in elke grote revolutie. In 1917 waren het de raden van afgevaardigden van arbeiders boeren en soldaten, de fameuze sovjets die de toon zetten. Die waren niet alleen gekozen maar ook tussentijds afzetbaar en ten alle tijde verantwoording schuldig aan degenen die ze hadden gekozen, arbeiders in een fabriek, soldaten in een regiment, boeren in hun dorp. In Duitsland 1918 had je soortgelijke arbeidersraden, in Hongarije 1956 eveneens, Iran 1978-1979 had gekozen fabriekscomités, de shora’s. Hierin kwam de neiging tot zelforganisatie tot uiting. Maar er was in de opstandsgolf van 2011-2013 wel een opvallend verschil. Sovjets waren gekozen organen, op direct-democratische basis. Assemblees zijn geen gekozen organen, maar bundelingen van de rechtstreeks betrokkenen zelf. Hier kiest de basis niet haar gedelegeerden, hier maakt de basis in principe zelf de dienst uit. De organisatievorm is nog veel horizontaler dan het klassiek radensysteem uit de twintigste eeuw, dat al een radicaal alternatief voor het burgerlijk parlementaire systeem was. Niks vertegenwoordiging van mensen, hooguit delegatie van bepaalde functies, met terugkoppeling en terugroepbaarheid, zeiden revolutienauren destijd. De huidige beweging gaat verder. Hoezo delegatie? zeggen de rebellen van nu. Als het enigszins kan, doen we het gewoon zelf. “Alle Macht aan de Sovjets” klonk het in 1917. “Alle Macht aan de Assemblees”, zou het nu kunnen klinken – ware het niet dat ook dát weer een opgelegd, totaal ingevuld systeem zou vormen dat terecht wantrouwen zou roepen. Ook assemblees zijn niet heilig, en scherpzinnige radicale deelnemers aan bijvoorbeeld de Indignados in Barcelona zoals Peter Gelderloos waarschuwden voor het verstikkend effect dat je kreeg als de centrale assemblee de zeggenschap over elk specifieke actie-initiatief naar zich toe zou trekken, Als tien mensen samen iemand willen helpen zich tegen dreigende huisuitzetting te verdedigen, kunnen ze dat melden aan de assemblee waar 10.000 mensen samenkomen. Het zou echter absurd zijn als de complete assemblee daarvoor ti toestemming zou moeten geven. De assemblee is geen gemeentebestuur en ook geen politieke partij. Al snel zag je dat initiatieven zich verder decentraliseerden, alweer in tamelijk klassiek anarchistische stijl, zodat de strijd letterlijk op de stoep van buurtbewoners kwam.

Deels is dit alles gevolg van het leerproces dat mensen in beweging hoe dan ook doormaken als ze strijd voeren. Of er nu wel of geen anarchisten in de buurt zijn, élke grotere opstandsbeweging produceert vormen en praktijken met dit ‘anarchistische’ karakter. Wat deze aspecten extra kracht gaf, waren twee andere dingen. Ten eerste de bijna hilarische zwakte van andere stromingen van links. Vergelijk de gang van zaken maar eens met de jaren zestig. Aanvankelijk had je daar – met sit-ins, spontane actiecomités en alles – eenzelfde antiautoritaire dynamiek als nu. Binnen een paar jaar was de boel echter overgenomen door een heel assortiment aan marxistische en leninistische clubs, partijen en dergelijke. De ‘officiële’ communistische partij was velen een beetje te duf en te star, maar men zocht het alternatief in radicaler klinkende varianten van dezelfde aanpak. In het ene land vooral maoïsten, in het andere land trotskisten, en in sommige landen vormden marxisten hun eigen cocktail van leninistische wijzen van doen. Het idee dat je voor revolutie een soort partij nodig had die gecentraliseerd opereerde, aan het hoofd van de strijd diende te staan, en aan moest sturen op machtsovername, was in die jaren – toen de grote desillusie met Mao’s China bijvoorbeeld nog moest komen – dominant in de sociale bewegingen. Anarchisten waren er, maar hun invloed was beperkt. Wie jong was en zich wilde organiseren, werd lid van een trotskistische club, een maoïstische partij, desnoods van de traditionele communistische partij die steeds behendiger wist in te spelen op de sociale bewegingen van die tijd. Zelfs actief worden binnen de sociaaldemocratie werd – zeker toen de strijd niet onmiddellijk de staat ten val bracht – voor vele rebellen in de jaren zeventig een optie.

Hoe anders is dat nu! Nérgens hebben de diverse trotskisten, maoïsten, andere leninisten – om van de traditionele Moskoucommunisten maar te zwijgen – veel invloed en uitstraling in de bewegingen. Ze zijn er wel, ze worden minzaam geduld als ze hun krantjes verkopen, en soms is er wat wrevel en ergernis als ze kapsones krijgen. Maar ze zetten niet de toon, ze maken niet de sfeer, en bepalen al helemaal niet de organisatievormen van de beweging. Hun tijd is geweest.

Intussen zijn er wel die anarchisten. Zij vormen de tweede factor die de horizontalistische kant van de revoltes accentueert. Het zijn er niet veel, ze vallen vaak nauwelijks op. Maar als de geschiedenis van de recente revoltes geschreven wordt, zal blijken hoe stevig hun rol toch is geweest. Die rol was en is mogelijk omdat wat anarchisten bepleiten – zelforganisatie, rechtstreekse zeggenschap over wat je samen doet – zo mooi in lijn ligt van wat de opstandige menigten uit zichzelf al geneigd zijn te doen in een revolte. In zo’n context kunnen relatief weinig anarchisten – met veel minder leninistische concurrentie dan in 1968 – relatief veel impact hebben met hun opvattingen. In de opstartfase van Occupy, toen plannen werden gesmeed en leuzen bedacht, speelde bijvoorbeeld David Graeber, antropoloog én anarchist, een flinke rol (2). Ook in Noord-Afrika waren ze niet afwezig, zoals uit een reportage in Directe Actie nr. 22 uit de zomer van 2010 blijkt [3]. In Jordanië bijvoorbeeld, waar ze al in 2009 actief waren binnen een breder verband van linkse activisten. “Op hun voorstel hebben de jeugd- en studentengroepen in de beweging een nonhiërarchische organisatievorm geïmplementeerd. Ze zijn gericht bezig door praktische voorbeelden van anarchistische ideeën te populariseren. Daartoe mengen ze zich in stakingen, doen ze flyeracties in de stad en ook in de Palestijnse vluchtelingenkampen”. Ook in Egypte waren in de jaren vóór de omwenteling anarchisten actief, in de Kefaya-beweging die rond 2004-2005 op democratische hervormingen aandrong, en in de solidariteitsbeweging met Palestijnen in Gaza, en ook als bloggers. Hoe de impact van dat alles was op wat er later gebeurde, is lastig te zegen. Maar Kefaya was één van de schakeltjes in het aanzwellend verzet tegen Mubarak. Solidariteit met Palestijnen was één van de thema’s waarop mensen begonnen te botsen met een bewind dat de goede betrekkingen met Israël hooghield. En van bloggen naar het in 2011 zo belangrijke Facebook is niet zo ‘n enorme stap. Het minste wat ervan te zeggen is dat al in 2009 anarchisten – hoe gering ook in aantal – zaken deden die relevant waren voor wat er later op gang kwam. Er was ontgetwijfeld anarchistische inbreng, die goed aansloot op impulsen die in tijden van revolutie makkelijk antiautoritaire vormen aannemen.

Tegen alle illusies in ‘van hogerhand’

Daar begint precies een grote beperking van de opstanden. Er doken als vanzelf antiautoritaire vormen op in de strijd. Maar dat vertaalde zich niet vanzelf naar antiautoritaire inhoud, naar bewuste keuzes voor een verbouwing van de maatschappij in horizontale richting. Dat was in de zeer opbeurende begintijd makkelijk over het hoofd te zien. Die vrolijkheid, dat gevoel van welhaast onoverwinnelijke opmars van de opstand ging maar al te gemakkelijk over in allerlei illusies, ook bij mensen die de bewegingen met grote sympathie volgden. Het was soms alsof we dachten dat horizontalisme en zelforganisatie op zichzelf wel de problemen die een opstand onvermijdelijk zou tegenkomen, zou oplossen. Zo was het echter niet. Horizontaal organiseren gaf antwoord op de vraag: hoe organiseer je een pleinbezetting met maximale deelname van iedereen en daardoor ook maximale motivatie? Dat deel van anarchistische opvattingen werd makkelijk opgepikt – of zelf uitgevonden – want het paste bij waar mensen toch al behoefte aan hadden. Diezelfde mensen hadden op andere punten niet noodzakelijkerwijs progressieve opvattingen over hoe de maatschappij georganiseerd moest worden.

De invloed van horizontale organisatiepraktijken dient ook niet te worden overdreven. Een voorbeeld uit Egypte. Toen op 2 februari 2011 het bewind van Mubarak aanhangers, agenten in burger, knokploegen te paard en op kamelen, inzette tegen de sit-in op het Tahrir-plein, volgde een heldhaftige episode. Actievoerders vochten voor elke meter van het plein tegen de aanvallers. Was de aanval geslaagd en het plein heroverd door het bewind, dan was Mubarak waarschijnlijk de week erop niet ten val gebracht. In die beslissende episode stonden activisten van de Moslim Broederschap middenin de strijd. Leden van die Broederschap werkten volgens een Leninistisch aandoend soort cellenstructuur, waar de cellen aangeduid worden als “families”. Aan het hoofd van al die cellen staat een Bureau voor Sturing (‘Guidance Office’) dat via deze structuur op afroep grote aantallen Moslim Broeders kan mobiliseren en aansturen. Verantwoordelijk voor de aansturing van de kaders van de Broederschap op het Tahrirplein in die dagen was de latere president Morsi.[4] Hoezo, horizontaal? Wat ik maar wil zeggen: het is belangrijk de antiautoritaire aspecten van de revoltes naar voren te halen als zijnde relevant, leerzaam, inspirerend. Het is zeker zo belangrijk om van de revoltes geen al te idyllisch beeld te geven. Dit waren en zijn opstanden met aspecten waar een anarchist waardering voor heeft. Anarchistische revoltes waren het bepaald niet. Om dat te worden, zou de greep van dominante ideologieën veel dieper moeten zijn doorbroken, zowel die van de Moslim Broederschap als van degenen die daartegenover enig heil verwachten van het Egyptische leger.

Dit is Egypte, maar het heeft bredere relevantie. In Occupy zag je een roerend geloof in horizontale werkwijzen. Mensen met verder de meest uiteenlopende opvattingen kon je horen zeggen dat Occupy “geen leiders heeft” en dat er ook “niets moet” bij Occupy,. En dat de oplossing “van onderen” moet komen, en niet “van boven af”. Diezelfde mensen gaan gewoon naar de kerk en aanvaarden veel van haar meer conventionele opvattingen, stemmen SP of andere partijen, zoeken naar betere wetgeving om het bankwezen een beetje te reguleren. Alweer: er is geen automatische vertaling van horizontale organisatievormen naar horizontalistische, dat wil zeggen anarchistische, opvattingen over de hele maatschappij en haar hoognodige verbouwing. Die vertaling wordt vaak wel gevonden doordat individuen binnen de revoltes zelf nadenken, en tot steeds verdergaande conclusies komen. In die zin kan elke opstand haar eigen anarchisten voortbrengen, en doet dat vaak ook. Er is echter geen enkele garantie dat dit proces snel genoeg plaatsvindt om een hele revolte een diepgaande breuk met staat en kapitaal te zien maken, vóórdat de uitputting toeslaat, desillusies over beperkte resultaten toenemen en de gevestigde orde haar greep herwint.

Het is dus niet verstandig om op een spontane heruitvinding van het anarchisme op voldoende schaal te rekenen. Tegen de tijd dat die substantieel van impact is, zitten de generaals alweer zo ongeveer in het zadel, en dan zijn we, for the time being, te laat. Die heruitvinding kan dus maar beter gestimuleerd worden in gezamenlijke praktijk, waarbij anarchisten zich met hart en ziel in de bredere opstandige bewegingen storten. Maar dan helpt het als anarchisten geen verstoppertje spelen. We hebben als anarchist heel veel te leren van de praktijken van revoluties-in-wording. Maar we hebben, in alle bescheidenheid, hopelijk ook nog iets te bieden: geen illusie in welke tak van de staatsmacht en in welke vorm van autoritaire ideologie dan ook, om maar eens iets te noemen. Blijven die illusies intact, dan breekt de strijd nóóit uit de flip-flop-dynamiek waarin bewegingen het ene moment de Broederschap steunen tegen de generaals, en het volgende moment de generaals te hulp roepen tegen de Broederschap, om maar even bij het Egyptische voorbeeld te blijven. Algemener: blijven illusies intact dat er van hogerhand oplossingen te verwachten zijn – of het nu de SP betreft, de NAVO, de Moslim Broederschap, president Obama of een begripvol geachte burgemeester – dan zullen er van hogerhand inderdaad ‘oplossingen’ worden opgelegd, met steun van te grote delen van de sociale bewegingen. Die oplossingen zullen de revolte terug naar af duwen, eventueel met wat beperkte verbeteringen en een facelift van het bewind of bestel. Dat tegenwerken, door de strijd tegen de gevestigde orde in al haar hoedanigheden te helpen voeren, en binnen die strijd op te komen voor een eind aan alle illusies in macht-van-hogerhand, lijkt me geen geringe bezigheid. Maar wel een noodzakelijke.

Noten:

[1] Zie bijvoorbeeld Sasha Gordon, “The Parallel Revolution in Yemen’, Critical Threats, 6 maart 2012, http://www.criticalthreats.org/yemen/gordon-parallel-revolution-march-6-2012

[2] David Graeber, “On Playing By The Rules – the Strange Succes of #OccupyWallStreet”, Naked Capitalism, 19 oktober 2011, http://www.nakedcapitalism.com/2011/10/david-graeber-on-playing-by-the-rules-%E2%80%93-the-strange-success-of-occupy-wall-street.html; gevonden via Pham Binh, “Occupy and the Task of Socialists”, op het weblog Unrepentant Marxist van Louys Proyect, 15 december 2011, http://www.nakedcapitalism.com/2011/10/david-graeber-on-playing-by-the-rules-%E2%80%93-the-strange-success-of-occupy-wall-street.html . Pham Binh is een socialist met Trotskistische achtergrond die de anarchistische rol en aspecten van Occupy erkent en onderstreemt.

[3] Henk, “Anarchisten in het Midden-Oosten – ontmoetingen en impressies tijdens een reis door het Midden-Oosten”, Directe Actie nr.22, zomer 2010.

[4] Eric Trager, “Why Won’y Morsi Back Dfown, website New Republic, 30 november 2012, http://www.newrepublic.com/blog/plank/110614/what-know-why-morsi-wont-back-down-read-his-resume

Peter Storm

, ,

  1. #1 by Hugo Endert on 2013/11/22 - 04:13

    Indrukwekkend! Petje af!

Comments are closed.