donderdag 7 november 2013
De renteverlaging die de Europese Centrale Bank (ECB) vandaag bekendmaakte, leidde snel tot bijna euforische reacties onder beleggers. Toch duidt de stap van de ECB eerder op chronische economische problemen dan op economisch goed nieuws.
De ECB ging er nogal onverwachts toe over om de belangrijkste rente te verlagen, van een half procent naar een kwart procent. Dat is “het laagste niveau ooit in de geschiedenis van de muntunie”, in de Eurozone dus. “Door het lagere rentetarief wordt volgens hem de economie gestimuleerd, omdat mensen gemakkelijker geld kunnen lenen”, zo vatte de NRC een stuk uitleg van bankpresident Draghi samen. De lage inflatie bood hiertoe de ruimte. Met 0,7 is die stevig onder het door de EU voorgeschreven maximum van 2 procent. Extra economische groei gaat meestal met groeiende inflatie gepaard, maar daar is dus nog ruimte voor.
Het besluit werd gevolgd door een sprong op de aandelenbeurzen. “Ondertussen schoot de AEX omhoog, richting de 400 punten”. Of dat meer is dan pure opluchting, is maar de vraag. Want het rentebesluit heeft trekken van een noodgreep. De inflatie is meer gedaald dan verwacht, en ligt gevaarlijk dicht bij nul. Dan is er dus de kans op structurele prijsdaling oftewel deflatie, en dat is een akelig ding al zou je dat op het eerste gezicht niet zeggen, want als dingen goedkoper worden is dat toch plezierig? Nee, niet zonder meer. “Bij deflatie wordt cash elke dag meer waard. Consumenten gaan aankopen uitstellen omdat ze verwachten dat producten goedkoper worden”, aldus de Volkskrant. En als mensen wachten met spullen kopen, raken bedrijven moeilijker hun spullen kwijt. “Het gevaar is niet denkbeeldig dat de economische groei van de eurozone – net als in Japan al twee decennia lang – dan totaal stagneert.”
Om dat gevaar voor te blijven, deed de ECB de rente nog wat verder omlaag, om zowel groei als inflatie een duwtje in de rug te geven. Het lastige is echter dat de rente nu al zo laag is dat de rek er bijna uit is. Centrale banken verlagen rentes doorgaans met een kwart of een halve punt. DE rente is nu een kwart procent. Dus kan de ECB deze stap nog maar één keer herhalen, en dan is de rente nul. Als er dan nog steeds deflatie dreigt, en als de groei dan nog steeds stagneert, wat moet een, dan moet ECB iets anders bedenken. De huidige renteverlaging is dan ook een vrij hachelijke zet, van een centrale bank die zich zorgen maakt over de economische toestand en steeds meer door haar trukendoos heen raakt. Het is bepaald geen teken dat het goed gaat met de economie.
Andere gegevens bevestigen het beeld van economische problemen. Ja, er is flinke groei in de VS: 2,8 procent in het derde kwartaal, aanzienlijk meer dan verwacht. Maar de groei van de consumentenbestedingen viel terug van 1,7 naar 1,5, “het traagste niveau sinds 2011” aldus de BBC. En 0,8 procentpunt van de economische groei komt door het opbouwen van voorraden door bedrijven. Die kopen vast spullen, zonder dat er persé klanten voor zijn, en is dus eerder een gok dan een teken van doorzettend herstel. Ja, de Duitse economie groeit ook ietsje meer dan verwacht. De Federal Reserve maakte onlangs bekend dat ze nog eventjes doorgaat met haar steunprogramma vor de Amerikaanse economie, “totdat er sprake is van een duurzaam herstel van de Amerikaanse arbeidsmarkt”, aldus Trouw. Kennelijk is daar nu volgens de Reserve – de Amerikaanse versie van de ECB – nog geen sprake van.
Intussen kwakkelt in Europe de economie verder, met een vleugje economische groei na een diepe recessie in Spanje – “recessie voorbij, maar groei nog niet” – , met moeizame groei gepaard aan een onverwachts gegroeide werkloosheid in Duitsland, en een groei in de Eurozone die ook niet overhoudt, met een “lichte verbetering” van de industrie, maar een afname in de dienstensector. “De samengestelde inkoopmanagersindex voor de eurozone zakte deze maand van 52,2 naar 51,5”, waarbij ‘deze maand’ kennelijk op oktober duidt. Die index – vraag me niet wat die precies betekent trouwens… – is nog nét boven de 50 waarboven nog van groei sprake is. Verder grasduinen in economische cijfers geeft soortgelijke indrukken: een snufje magere groei hier, een vleugje krimp daar, met verwachtingen waarin groei en tegenwind op soortgelijke wijze vermengd zijn. Stagnatie, eerder dan diepe recessie of flinke bloei, beheerst het beeld.
Dat de recessie zoals die in 2008-2009, en ook eerder in 2012, het toneel beheerste, ooit een keer voorbij zou gaan, lag voor de hand. Als rechtse politici en ondernemers daaraan geruststelling en zelfvertrouwen voor hun favoriete economische model willen ontlenen, dan wens ik ze daarbij plezier. Opmerkelijk is namelijk niet dat de recessie een einde vindt, maar dat dit einde zo traag, zo aarzelend en zo weinig overtuigend is. Dat duidt erop dat de problemen veel en veel dieper zijn dan dat ze na een simpele recessie opgeruimd zouden zijn.
Wat behelst zo’n recessie? Simpel gezegd: overproductie die weg moet, overcapaciteit van bedrijven die moet worden weggesneden, op kosten van het personeel.. Overproductie en -capaciteit zijn verbonden aan de werking van de markteconomie. Meerdere bedrijven maken dara, als concurrent en zonder onderlinge afstemming, investeringsbeslissingen. Ze schatten in dat de markt in hun branche bijvoorbeeld met verdubbelt. Dus proberen ze allemaal een zo groot mogelijk deel van die gegroeide markt te voorzien, en breiden ze de investeringen zoveel mogelijk uit. Dat werkt door naar toeleveranciers van bijvoorbeeld grondstoffen. En het werkt door op de arbeidsmarkt waar mensen makkelijk een baan vinden, relatief makkelijk een wat hoger loon kunnen bedingen, en geld kunnen uitgeven waardoor ook supermarkten en warenhuizen meer omzet draaien. De economie bloeit als de spreekwoordelijke tierelier.
Zijn die investeringen echter eenmaal gedaan, en beginnen bedrijven de spullen voor die 100 procent gegroeide markt te leveren, dan blijkt doorgaans dat de productie ervan met veel méér dan 100 procent is gestegen. Immers, elk bedrijf p probeert veelal een zo groot mogelijk dele van de gegroeide markt naar zich toe te halen, en onderlinge afstemming ontbreekt veelal. De vrije markt, nietwaar? De markt blijkt oververzadigd, een deel van de spullen blijft onverkocht, bedrijven draaien met verlies. Om de schade te beperken, saneren bedrijven stukken productie weg, ontslaan mensen, proberen loonkosten te drukken en dergelijke. Bij toeleveranciers die de tegenwind ook voelen, gebeurt iets dergelijks. Ontslagen arbeiders, plus werkenden die minder loon krijgen, zijn een stuk armer en geven minder geld uit, hetgeen weer doorwerkt in de consumentensector, de supermarkten en warenhuizen die óók opeens overcapaciteit en rendementsproblemen tegenomen. De recessie is een feit.
De sector waarin de overcapaciteit zich met name manifesteert, kan wisselen. Bij de recessie vanaf 2008 was het vooral overcapaciteit in de bouwsector en de daarbij behorende hypotheekwereld. Maar door bizarre beleggingsconstructies en speculatie werd daarop een financiële zeepbel van overproductie van gebakken lucht geconstrueerd. Dat de overcapaciteit daar zo groot was droeg – toen de zeepbel knapte – aan de diepte en duur van de recessie bij: het wegsnijden ervan ging niet snel en niet makkelijk.
Terug naar het algemene mechanisme van de recessie zelf. Bedrijven verkopen voorraden tegen dumpprijzen, en vullen die voorraden niet meer aan. De overcapaciteit wordt er hardhandig uitgesneden, door faillissementen, schrappen van forse bedrijfsonderdelen, door ontslagen en dergelijke. Anders gezegd: voor een overproductie die door marktwerkingen ondernemerskeuzes is ontstaan, laten de ondernemers arbeiders bloeden. Arbeiders betalen de prijs van recessies die de uitwerking van het kapitaal-aan-de-macht behelzen. Vroeg of laat ontstaat zo – op kosten van arbeiders dus – een wankel nieuw evenwicht waarin de overcapaciteit verdwenen is, waarin loon- en andere kosten flink zijn verlaagd en de verhouding tussen opbrengst en kosten dus weer een stuk gunstiger voor ondernemers is geworden. Ze beginnen voorzichtig weer te investeren, nemen weer wat mensen aan en de economie begint uit de recessie te krabbelen. In dat stadium bevinden veel landen zich momenteel.
Maar het gaat erg moeizaam, dat opkrabbelen. Dat wijst erop dat de problemen van overcapaciteit wel wat zijn verminderd maar geenszins zijn opgelost. Het feit dat – zoals we zagen – een deel van de groei in de VS bestaat uit het vormen van nieuwe voorraden, is in dit verband een veeg teken. Groei genereren door spullen te kopen die te lang onverkocht blijven, is bouwen op het drijfzand van een volgende recessie. Belangrijk in dit verband is dat staten allerlei vormen van overcapaciteit – met name in de bankwereld – welbewust uin standhouden, uit angst dat met het ineenstorten van meer grote banken er een nog veel grotere catastrofe wordt ontketend dat met het uitbreken van de kredietcrisis in 2007-2008. Zo gaan regeringen recessie tegen, maar dragen aan stagnatie en chronische crisis bij – tot er wéér banken hun evenwicht verliezen en een nieuwe crash volgt. Volgens iemand als Joris Luyendijk is dat in feite een kwestie van tijd, want het ongecontroleerde gokken met geld gaat in de financiële sector vrolijk door, met potentieel rampzalige gevolgen.
Tegen deze achtergrond is het rentebesluit van de ECB dan ook helemaal niet geruststellend. Het is sleutelen aan de beschikbaarheid van geld, waarvan het echter maar de vraag is of die tot investeringen leidt. Bedrijven kunnen met een lagere lente makkelijker geld lenen om om investeringen te doen. Dat maakt die investeringen weliswaar iets goedkoper maar daarmee heb je nog geen rendement. Zolang een bedrijf niet verwacht dat investeringen winstgevend verkoopbare dingen of diensten opleveren, zal het bedrijf er niet aan beginnen, al wordt de rente nul komma nul. Op de verwachting van rendabele afzet – vitale afweging voor bedrijven – heeft een renteverlaging van een centrale bank geen invloed. En aan de positie van mensen aan de onderkant – door kapitaal en staat enkel bejegend als werkkracht, klant, belastingbetaler, kostenpost maar nooit als volwaardig mens – verandert het hoegenaamd niets.
Peter Storm