Links, rechts en het anarchisme


vrijdag 7 juni 2013

Politieke strijd verloopt volgens een zeer wijd verbreid idee tussen links en rechts. Binnen die polariteit worden de maatschappelijke tegenstellingen benoemd en uitgevochten. Waar past in deze polariteit het anarchisme? Is het een linkse srttroming, uiterst links? Of onttrekt het zich aan die polariteit en is het beter als ‘post-links’ aan te duiden, zoals sommige anarchisten zelf prefereren? Hoe zit het sowieso met links en rechts als politieke begrippen?

Er zijn mensen die bestaande ongelijkheden willen handhaven, omdat ze ze redelijk vinden, of wenselijk of rechtvaardig. Behouden wat is, met hooguit kleine en geleidelijke aanpassingen. Zulke mensen worden rechts genoemd. Er zijn onder hen die de tegenstellingen zelfs nog verder willen aanscherpen. Ze willen bijvoorbeeld zelfs het idee van gelijkwaardigheid tussen mensen aantasten, door – ik noem maar iets – onderscheid te maken op basis van ras en/of herkomst en/of ‘cultuur’. Of ze willen één godsdienst – en daarmee de aanhangers ervan – op een voetstuk plaatsen. Of ze willen zelfs de formele democratie opdoeken en vervangen door alleen nog maar tot down, van bovenaf benoemd, bestuur, een dictatuur derhalve. Dat zijn allemaal bijstellingen van mainstream rechts naar nog rechtser, feitelijk dus extreem rechts.

Tegenover al deze rechtse varianten staat dan links: die mensen die gelijkwaardigheid van mensen voorstaan, en de maatschappelijke verhoudingen in die richting willen bij stellen. Grotere sociale gelijkheid, kleinere verschillen van inkomen, rijkdom en macht. Daarbij hoort een streven naar zeggenschap van gelijkwaardige mensen, dus van democratie in de allerbreedste zin van het woord. Impliciet – niet altijd uitgesproken maar in de kern wel essentieel – is ook een kritiek op privé-eigendom van de middelen van voortbrenging, van bedrijven, van ‘de economie’. Privé-eigendom, met bijbehorend winststreven, is afhankelijk van sociale ongelijkheid – tussen arbeid en kapitaal – en legitimeert en versterkt die ongelijkheid. Legitimeert: de ondernemer weet zich in zijn rol erkend, de arbeider wordt in deze opzet als het ware haar plek gewezen. Versterkt: de werking van de markt, al dat niet terzijde gestaan door de staat, brengt economische machtsconcentraties aan de top voort, met bijbehorende giga-inkomens, terwijl enorme mensenmenigten met laagbetaald werk, of helemaal baanloos, achterblijven. Antikapitalisme is dan ook impliciet in het linkse wereldbeeld.

Net als met rechts zijn er bij links varianten. De hoofdstroom is al blij als via vakbonden, sociale wetgeving en een progressief belastingstelsel de lonen wat omhoog geduwd kunnen worden, de topinkomens wat afgeroomd, en er sociale- en andere voorzieningen gevormd kunnen worden die de acute armoede en uitsluiting inperken. Politieke democratie maakt dit soort wetgeving mogelijk – er zijn meer belanghebbenden bij dit type sociale hervormingen dan mensen die er wat van te duchten hebben omdat er nu eenmaal meer relatief arme mensen zijn dan steenrijken. Politieke democratie is zelf ook deel van het wereldbeeld: het drukt de gelijkwaardigheid van mensen als rechthebbenden in het bestuur uit. Vakbondsinvloed, sociale wetgeving, politieke democratie tezamen meten het kapitalisme inperken en bewoonbaar maken voor de meerderheid van arbeiders en andere armen. Dat is de kern van sociaaldemocratisch links

Radicaler links wil hetzij via parlementair werk, hetzij via gewapende strijd, hetzij via breed gedragen volksopstand, hetzij zelfs via een militaire dictatuur, het privé-kapitalisme opdoeken en de economie formeel in gemeenschaps- maar feitelijk in staatshanden brengen, Hier zien we de antikapitalistische implicaties expliciet worden. Het kapitalisme moet vervangen worden door een maatschappelijke orde waarin de economie van ons samen geacht wordt te zijn, een orde die dan doorgaans aangeduid wordt als socialisme, de tegenpool van het kapitalisme. In dat socialisme is de gelijkwaardigheid die in het kapitalisme tot iets formeels beperkt wordt in een afgezonderde politieke sfeer maar gescheiden van de economie, nu ook in die economische sfeer doorgevoerd. Politieke en economische democratie is het streven van socialisme in deze zin, op basis van gelijkwaardigheid.

We zien echter ogenblikkelijk een enorme tegenstrijdigheid. In drie van de vier modellen – parlementair werk, gewapende strijd en militaire machtsgreep – is het socialistisch streven naar gelijkwaardigheid gelegd in handen van een kleine, top-down-werkende elite. Na een linkse verkiezingsoverwinning is het een regering van socialisten die de macht heeft om haar ding te doen – niet de brede meerderheid van arbeiders zelf. Na een gewapende strijd, doorgaans een langdurige guerrilla zoals in China, Cuba en Vietnam – is het de militaire leiding van het guerrillaleger en/of de daarmee verbonden politieke partij die de dienst uitmaakt – niet de brede meerderheid van boeren en arbeiders zelf. Na een militaire staatsgreep door linkse officieren zijn het die officieren die de dienst uitmaken, niet ‘het volk’ uit wiens naam de dienstdoende dictator vervolgens welluidend spreekt. Volk, boeren, arbeiders, ze worden ‘bevrijd’ door politici, revolutionairen en officieren, maar zichzelf emanciperen doen ze zich niet.

Het linkse doel van gelijkwaardigheid in economie en politiek wordt in al deze versies al tijdens haar verwerkelijking ongedaan gemaakt door het gekozen middel. Zelfs als vervolgens de economie in staatshanden komt dan is het niet de gemeenschap van vrije mensen die de zeggenschap heeft maar een nieuwe top, een nieuw bestuur boven die gemeenschap. De bedrijfsleiding wordt misschien niet meer door aandeelhouders of andere eigenaars benoemd. De staat neemt als nieuwe eigenaar die rol in Maar de bedrijfsleiding is nog steeds de baas, en arbeiders verrichten nog steeds als ondergeschikten loonarbeid. Van emancipatie van de arbeidersklasse is nog steeds geen sprake.

Met het vierde de model, de breed gedragen volksopstand ligt dat ogenschijnlijk anders. Hier is het immers de bevolking zelf – arbeiders via stakingen en bedrijfsbezettingen, arme stadsbevolking maar ook bijvoorbeeld studenten via straatgevechten, barricades en rellen, boeren via opstanden tegen de grootgrondbezitters – die het heersers ten val brengen d en daarmee de weg banen voor hun eigen bevrijding. Het is het scenario van Rusland in 1917, van Nicaragua in 1979. Probleem echter in de klassieke linkse hantering van volksopstand/ revolutie in deze zin is dat ook deze strategie een middel is om nieuwe machthebbers in het zadel te brengen. En die machthebbers zijn niet ‘het volk’, maar een revolutionaire regering die in de naam van dat volk spreekt en beleid maakt. De opstand zelf kan alleen maar slagen – in deze visie, kenmerkend voor het Leninisme – als ze gecoördineerd, aangestuurd, aangevoerd, geleid wordt door een slagvaardige, gecentraliseerde organisatie, een partij. Officieel is partijmacht weliswaar niet het doel van de operatie. Maar in een door een partij geleide opstandsbeweging hebben na de overwinning van de opstand de partij en haar leiders onvermijdelijk de touwtjes in handen. Zij vormen de nieuw regering, en die gaat dan het ‘socialisme’ opbouwen. Dat was de gang van zaken in Rusland in 1917 en de eropvolgende jaren. Weer bleek te gelden wat in de drie andere concepten gold: geen werkelijke emancipatie, maar vorming van een nieuwe bestuurlijke top die van de egalitaire en democratische doelstellingen binnen de kortste keren een aanfluiting maakte. Linkse doelen – emancipatie op basis van gelijkwaardigheid – gingen ten onder door de machtsmiddelen die daarvoor werden ingezet.

Hoe past in dit alles het anarchisme? In de eerste plaats is het anarchisme als historisch verschijnsel een beweging die als deel van links in bredere zin is opgekomen. Het streven naar menselijke emancipatie op basis van gelijkwaardigheid werd door anarchisten nadrukkelijk gehuldigd en onderschreven. Soms gebeurde dat in een radicale praktijk: Gerald Winstanley in de staart van de Engelse revolutie in 1649 die samen met een handvol medestanders braakliggend terrein bezet om er een vrije agrarische commune te vormen. Hij noemde zich geen anarchist, geen communist. Maar feitelijk was hij allebei. Vrijheid en gelijkheid, al duurde het glorieuze experiment maar kort. Staatsgeweld maakte er een eind aan.

Vaker waren er proto-anarchistische geluiden te bespeuren in radicale kritiek binnen toenmalige revolutionaire stromingen. William Godwin pleitte in 1793 in een dik boekwerk voor een maatschappij van kleinschalige zelfbesturende dorpsgemeenschappen, zogeheten ‘parishes’, min of meer wat later ‘communes’genoemd zou worden. Daarmee gaat hij verder dan het radicale democratische liberalisme dat nog zowel de particuliere eigendom als de staat erkende – iets dat Godwin niet meer doet. Tegelijk is het ook een impliciete kritiek van de hoofdstroom van de Franse revolutie die toen nog gaande was, die in een streven naar vrijheid, gelijkheid en broederschap tegelijk de staatsmacht op de hoogste troon hijst, de vrijheid verplettert uit naam van de gelijkheid en de broederschap, en al doende een nieuwe kapitalistische elite de ruimte geeft die ook van die gelijkheid weinig heel laat en van de broederschap nog minder. Aan zusterschap werd in die dagen nog nauwelijks aandacht besteed, behalve dan door vroege feministen als Mary Wollstonecraft. Zij was enige tijd getrouwd met William Godwin.

Er was destijds in Engeland duidelijk sprake van een radicaal milieu waarbinnen emancipatorische ideeën op allerlei punten boven kwamen. In dat milieu vond een embryonaal anarchisme ook haar plek. Dichters als Shelley – “de grootste van de anarchistische dichters”, aldus historicus van het anarchisme George Woodcock (1) – en de antiautoritaire maar tevens nadrukkelijk antikapitalistische mysticus William Blake, hadden in deze wereld hun plek. We zien hier hoe antiautoritair radicalisme verweven is met een breder radicalisme dat we, in haar oppositie tegen elites en sociale ongelijkheid, als links kunnen kenschetsen. In Frankrtijk zagen we iets soortgelijks, waar Jacques Roux en Eugene Varlet een soort anarchistische oppositie binnen de Franse revolutie naar voren brengen, uit naam van werkelijke gelijkheid én vrijheid.

Later in de negentiende eeuw zien we zowel anarchistische theorie en kritiek en later op de groei n van een anarchistische beweging, opkomen als onderdeel van de socialistische-annex-arbeidersbeweging in brede zin. Pierre-Joseph Proudhon zocht naar een socialisme buiten de staat om, in een alternatief kredietstelsel gecombineerd met netwerken van zelfbestuurde bedrijven. Van socialisme-via-de-staat, zoals hij de theorie me van Marx zag, moest hij niets hebben. Michael Bakunin was een ander voorbeeld. Hij begon als nationalistisch en democratisch revolutionair die met name de vrijheid van d de Slavische volkeren tegenover de Tsaar nastreefde. Hij opereerde in een wereldbeeld waarin samenzweringen van geheime genootschappen schering en inslag waren – met de bijbehorende, door Marx terecht gekritiseerde elitaire trekjes. Na een langdurige opsluiting in Tsaristische gevangenschap komt hij meer in aanraking met Proudhon’s ideeën. Hij wordt actief binnen de Eerste Internationale, een vereniging van arbeidersverenigingen en vakbonden waar Marx zich ook voor inzette. In die context ontwikkelde hij zijn ideeën. Daarin stond de noodzaak van een radicale omwenteling van onderop centraal, een brede volksrevolutie. Die zou dan de ruimt moeten geven voor de volksklassen, arbeiders en boeren, om zelf hun leven vorm te geven in collectieven, communes, zelfbeheerde bedrijven, gecoördineerd en aanééngesloten in regionale, landelijke en internationale federaties. Dit samenstel van rechtstreeks bestuurde gemeenschappen kwam in Bakoenins visie dan in plaats van de staat. Van een kapitalistische heersende klasse was ook geen sprake meer, nu vrije gelijkwaardige mensen zelf land en bedrijven in gemeenschapshanden genomen hadden.

We zien hier een zekere verwantschap tussen Bakoenins concept van bevrijding via revolutie enerzijds, en het Leninistische socialisme-via-revolutie-concept dat we eerder tegenkwamen. Maar er is een zeer wezenlijk verschil. Dat linkse revolutieconcept veronderstelt een leidende partij in een hoofdrol, en een revolutionaire regering als uitkomst van de revolutie. Bakoenin, en de anarchistische beweging die zich binnen de Eerste Internationale begon te vormen, breken met beide ideeën. Bakoenin polemiseert tegen welke nuttige rol van een postrevolutionaire staat ook. Anarchisten als hij brachten bovendien naar voren dat in de bestuursvorm van de revolutionaire beweging nu de toekomstige zelfbesturende maatschappij herkenbaar diende te zijn. Als we straks federarties van communes en gemeenschapsbedrijven wilden zien, dan moesten we nu federaties van strijdende arbeiders en dergelijke vormen die op soortgelijke wijze functioneerden, die als het ware al de kiem van de latere vrij-socialistische orde zouden vormen. Prefiguratie – het al in aanzet verwezenlijken en vormgeven van wat we later beogen te bereiken, het anticiperen in het hier en nu van de strijd op de vrije socialistische maatschappij van straks – is een typerend bestanddeel van de zich vromende anarchistische theorie en beweging.

Tegelijk is Bakoenin niet bepaald vrij van meer autoritaire concepties. Hij blijft lang een rol zien voor geheime conspiratieve genootschappen die op de achtergrond de allesomverwerpende revolte aansturen en van doelgerichtheid voorzien. Hij spreekt zelfs van een “onzichtbare dictatuur” van een klein aantal mensen. Het zijn relicten van zijn pre-anarchistische tijden, het maakt zijn organisatorische opvattingen inconsistent, en bij uitvoering ook riskant, omdat je er precies mee in de ‘Leninistische’ valkuil zou kunnen stappen. Maar hierbij moeten we bedenken dat het anarchisme als beweging en filosofie zich nog maar net aan het vormen waren, dat met het doorzetten van het nieuwe niet meteen het oude helemaal terzijde werd geschoven. Latere anarchisten laten voor autoritair georganiseerde geheime genootschappen met ambities tot dictatuur weinig tot geen ruimte. Bovendien is het aannemelijk dat Bakoenin hier het woord ‘onzichtbare dictatuur’ eerder als metafoor gebruikt, misschien wel als ironische knipoog naar Marx’ “dictatuur van het proletariaat”. Kern voor Bakoenin was het niet om zijn genootschap aan de macht te helpen, maar om ruim baan te bevechten voor zich zelf organiserende, vrije, gefedereerde gemeenschappen op basis van gelijkwaardigheid.

Dit alles ontwikkelt Bakoenin binnen de toenmalige linkse beweging, binnen de arbeidersbeweging, aanvankelijk binnen de Eerste Internationale, totdat hij daar bureaucratisch uit wordt gemanipuleerd op instigatie van Marx. Meer in het algemeen lijkt het me helemaal niet verkeerd om het anarchisme te zien als de stroming binnen de arbeidersbeweging die antikapitalisme combineert met anti-autoritarisme. Het anarchisme wordt daarmee ook een soort stem binnen links er die keer op keer voor pleit dat de middelen, de organisatievormen van revolutionairen in overeenstemming dient te zijn met de doelen. Wie een maatschappij van vrije en gelijkwaardige burgers, in gemeenschappen verenigd, wil bereiken, moet organisaties van vrije en gelijkwaardige mensen vormen, geen partijen die de macht beogen te veroveren. Wie de staat wil zien verdwijnen moet zich niet richten op de verovering van staat of staatsmacht. Wie antikapitalistische en antiautoritaire doelen nastreeft , moet antikapitalistische én antiautoritaire middelen kiezen. Daar, en niet in het geformuleerde einddoel, liepen de wegen van anarchisten en marxisten uiteen.

Bij dit alles was de aanduiding die anarchisten hanteerden, tekenend. Bakoenin duidde zich nogal eens aan als revolutionair socialist. Eén van zijn geheime genootschappen noemt zich de Internationale Socialistische Alliantie. Een citaat maakt duidelijk waar hij staat: “wij zijn ervan overtuigd dat vrijheid zonder socialisme voorrecht en onrechtvaardigheid is; en dat socialisme zonder vrijheid slavernij en bruutheid is.” Voor Bakoenin hoorde socialisme en vrijheid bij elkaar, het losmaken van die twee leidde tot precies het soort narigheid waar links in de breedste zin zegt van af te willen. Voor bakoenin v was ‘socialisme’ nadrukkelijk geen vies woord. Ik denk dan ook dat het niet alleen juist is om het anarchisme als links te kenschetsen. Ik durf de stelling aan dat het anarchisme beter en consistenter in staat is de linkse doelstellingen – gelijkwaardigheid van mensen, economie onder zeggenschap van de gemeenschap – te realiseren dan al die stromingen die de linkse doelen propageren maar middelen kiezen die met die doelen in principiële tegenspraak zijn omdat ze nieuwe machthebbers in de plaats zetten van de oude. Jazeker, het anarchisme is links. Sterker: wie links is, kan maar beter anarchist worden ook. Wel zo consistent.

Maar daarmee zijn we er nog niet. In de negentiende en vroege twintigste eeuw situeerde het anarchisme zich inderdaad binnen links, binnen de socialistische beweging, binnen de arbeidersbeweging. Dat is echter vrij radicaal veranderd. Nogal wat anarchisten noemen zichzelf helemaal niet links meer, en maken ernstig en onderbouwd bezwaar tegen de situering van het anarchisme als linkse theorie en beweging. Daarvoor zijn meerdere redenen. Zo is er de herkomst van de begrippen ‘links’ en ‘rechts’. Die zijn afgeleid uit de Franse revolutie, waarin afgevaardigden in de Conventie, het revolutionaire parlement, gerangschikt waren, met de gematigde vleugel van Girondijnen rechts van de voorzitter, de veel radicalere Jacobijnen links. Zo kwam het begrip ‘links’ als voorstanders van radicale veranderingen, en ‘rechts’ als voorstanders van gematigdheid en behoud van het bestaande, de politieke wereld in, met uiterst rechts als die stroming die zelfs oude. teloorgegane hiërarchieën en privileges wilde herstellen of nieuwe extreme sociale ongelijkheden en privileges door wilde drukken. Welnu, zo wordt wel gezegd, dit zijn partijpolitieke onderscheidingen, van stromingen die allemaal via de staat opereerden, de linkse Jacobijnen nog nadrukkelijker dan de Girondijnen. Het anarchisme staat tegenover de staat en tegenover partijpolitiek, en heeft dus aan dit onderscheid eigenlijk geen boodschap. Het anarchisme is revolutionair, anti-staat en anti-partij, en is dus niet rechts maar evenmin links. Dat is een reden voor sommige anarchisten om het etiket ‘links’ resoluut te weigeren.

Een tweede reden is de wel heel bittere bloedige geschiedenis van anarchistische bewegingen in verhouding met marxistisch links. Keer op keer vochten anarchisten zij aan zij met marxistische socialisten en communisten tegen een oude orde. Keer op keer worden, tijdens die strijd en onmiddellijk erna, de anarchisten bestreden door hun linkse bondgenoten die zich tot tegenstanders ontpopten. Keer op keer komen anarchisten tegen die zich tot tegenstanders omvormende bondgenoten in opstand. In 1872 beperkt zich de strijd nog tot een felle, door geen van beide vleugels fraai gevoerde, maar door Marx uiteindelijk met bureaucratische intriges beslechte, ruzie binnen de Eerste Internationale. Er gaat dan niemand tegen de muur. Nog niet.

In 1917-1921 vechten veel anarchisten zij aan zij met Bolsjevieken tegen de Tsaar, tegen de Voorlopige Regering, en tegen de Witte legers die de oude orde met geweld probeerden te herstellen. Sommige anarchisten sloten zich zelfs aan bij de Bolsjevistische partij. Machno’s partizanen – een anarchistisch georiënteerde beweging in de Oekraïne – sloten herhaaldelijk overeenkomsten met de Bolsjevistische staat om de Witte generaals, eerst Denikin, daarna Wrangel, het hoofd te bieden. De gemeenschappelijke overwinning was nog niet behaald of Trotski stak Machno een mes in de rug. En ja, dat ging wel met executies gepaard, en ja, daarin lieten zich ook Machno’s mensen zich niet onbetuigd. Maar waar de beweging van Machno probeerde iets van autonomie en vrijheid overeind te houden, en daarbij soms wel degelijk kwalijke middelen hanteerden, daar manipuleerde de Bolsjevistische staat doelbewust trouw eerst de anarchistische partizanen, om ze bij de eerste beste gelegenheid totaal te verpletteren als bedreiging van de nieuwe staatsmacht. Het totale cynisme van een machtspoliticus dat met name Trotski ten toon spreidde, is ook zoveel jaren later nogal weerzinwekkend. Tegenover dit doelbewustzijn steekt de houding van Machno en zijn medestanders af als eerder aan de naïeve kant.

Het is maar één voorbeeld van tactische samenwerking tussen marxisten en anarchisten die, ook achteraf, bij anarchisten een uiterst smerige nasmaak heeft achtergelaten. Veel anarchisten hebben kennelijk hieruit de conclusie getrokken, niet alleen dat dit soort samenwerking levensgevaarlijk is, maar ook dat daarmee iedere gemeenschappelijkheid tussen het anarchisme en autoritaire stromingen in het socialisme maar beter tot het verleden kan behoren. Terecht passen anarchisten ervoor om als voetvolk voor Bolsjevieken en hulpstukken vor hun ambities gebruikt te worden. Vervolgens trekken sommige anarchisten kennelijk de conclusie: als Lenin, Trotski, Stalin en al die politieke nazaten van hen links zijn, dan zijn wij niet links. Dan zijn wij revolutionair waar zij contrarevolutionair zijn, maar dan zijn wij niet ‘links’, hooguit ‘post-links’ in de zin dat we vérder zijn dan toen we nog deel waren van ‘links’.

Ik vind de onderliggende houding van afkeer meer dan valide. Maar zelf denk ik dat de gekozen oplossing niet alleen niets oplost, maar ook ernstige nadelen bevat. Om te beginnen kunnen we wel het etiket ‘links’ weigeren, maar dat gaat niet werken. In de beeldvorming zijn we ‘links, ‘extreem-links’  zelfs. Daar iets aan doen is verspilde moeite. Ik zing dan liever Bob Dylan – behendig uit zijn verband gerukt – na, in Farewell Angelina: “Call me any name you like, I will never deny it”. Laat ze maar praten. Wij doen ons ding.

Dat links en rechts als begrippen inderdaad begonnen zijn als aanduidingen van politieke, staatsgeoriënteerde, partijen, klopt. Maar de criteria die daarbij een rol speelden, gaan anarchisten wel degelijk aan. De Jakobijnen keken – om eigen redenen – naar wat ook arme mensen nodig hadden: lagere broodprijzen bijvoorbeeld. Girondijnen vonden dit soort inbreuken op de vrije markt onduldbaar. Zijn anarchisten hier werkelijk neutraal? Of zeggen wij: inderdaad, omlaag met die broodprijzen zoals Jakobijnen zeggen? Om er meteen bij te zeggen: laat niet de revolutionaire staat, maar het volk zelf, de controle van die broodprijzen doorvoeren? Zo zijn we ‘links’ met de Jakobijnen tegen de Girondijnen, maar tegelijk antiautoritair tegenover de Jakobijnse neiging om de staat de problemen van het volk op te laten lossen door de staat. Zo situeren anarchisten zich links, maar blijven ze tegelijk autonoom opereren van het tweepolige partijenlandschap.

Feitelijk deed Bakoenin veel later zoiets: hij deelde de egalitaire emancipatorische strevingen met andere socialisten, ook met Marx. Maar in tegenstelling tot staatsgeoriënteerde socialisten bepleitte hij middelen en organisatievormen die net zo emancipatorisch en egalitair waren omdat ze niet-hiërarchisch en vrijheidslievend van karakter waren. Aan de zelfde kant als Marx tegenover de oude feodale en kapitalistische orde, en in die zin ‘links’. Maar tegelijk een autonome positie kiezend: niet zomaar links, maar antiautoritair links, omdat alleen daardoor de linkse doelen ook werkelijk bereikt konden worden, in plaats van vernietigd door middelen die deze doelen blokkeren en tegenwerken. Zo situeren we ons als links, en sterker: als een links waarin doelen en middelen elkaar niet fundamenteel tegenspreken, zoals dat bij andere tradities van links het geval is.

En de bloedige historische erfenis dan? We memoreerden Machno, we zouden het ook weer eens over Kronstadt 1921 kunnen hebben, over Spanje 1936-37 en over nog veel meer. Je kunt daar inderdaad op de geschetste manier op reageren: als de Trotski die opdracht gaf om Machno te verpletteren, links was, dan ben ik het niet! Als de Stalinisten die de anarchistische revolutie in Barcelona verpletterden – met medeplichtigheid van zich anarchist noemende leiders overigens – links zijn, dan ben ik het niet! Als Mao, Pol Pot, Ho Chi Minh – die in 1945 eerst een werkelijke arbeiders- en boerenrevolutie verpletterde voor hij de volgende etappe in zijn antikoloniale guerrilla in Vietnam begon – links zijn, dan ben ik het niet! Vertaald naar polderkolder: als Sharon Gesthuizen, SP-Kamerlid die mooie sier maakt met vluchtelingenrechten maar tegelijk voor dwangvoeding van hongerstakers pleit – links is, dan ben ik alles, behalve links! Dan ben ik graag revolutionair, anarchist, maar tegen staatsdwang en partijpolitiek en dus geenszins ‘links’!

De verontwaardiging die tot deze stellingname leidt, deel ik. Maar de stellingname klopt volgens mij niet. Of beter: de stellingname is niet handig. Wat al voornoemde figuren – Trotski, Ho Chi Minh, Pol Pot, Sharon Gesthuizen – namelijk doen is iets dubbels. Ze zijn medeplichtig aan onderdrukking. Maar ze claimen iets met emancipatie van doen te hebben. Ze noemen zich links omdat ze zeggen – en misschien zelfs geloven – dat ze bijdragen aan de strijd voor meer sociale gelijkheid, menselijke emancipatie op basis van gelijkwaardigheid. Wat ze doen, staat daar haaks op. Ze roepen sociale rechtvaardigheid en ze vertrappen sociale rechtvaardigheid. Ze roepen bevrijding en emancipatie en ze vertrappen vrijheid en emancipatie. En dat allemaal omdat ze staten en partijen – hiërarchische, onderdrukkende, anti-emancipatorische organisatievormen en structuren – als hefboom voor emancipatie en sociale rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid denken te kunnen gebruiken. Het probleem met deze lui is niet dat ze links zijn, en wij dus niet. Het probleem is dat ze linkse ambities nastreven in woorden, met rechtse machtsmiddelen en daden. Het probleem is dat ze hun eigen linksheid ondermijnen, dat hun linksheid uiteindelijk een illusie is. Daartegenover is het helemaal niet nodig dat anarchisten bescheiden zijn en afstand doen van hun plaatsbepaling als links. Integendeel! Anarchisten zijn links, op een radicale en consistent revolutionaire manier waar je bij Leninisten en sociaaldemocraten hooguit naar kunt fluiten.

Zo kiezen we ook een positie die het ons makkelijker maakt om linkse maar staatsgezinde opponenten, met wie we doelen gemeen hebben maar waarmee we over middelen diepgaand meningsverschil hebben, met hun inconsistenties om de oren te slaan om hun schadelijke invloed op sociaal verzet van onderop te bestrijden. Zo van: en dát noemt zich links?! En dan toch akkoord gaan met…? Vul maar in, succes vrijwel verzekerd. Gemeenschappelijke elementen van linksheid als breekijzer hanteren en langs die weg datgene kritiseren wat gekritiseerd moet worden als inbreuk op die linksheid. Het lijkt me een vruchtbaarder aanpak dan onze eigen linksheid ontkennen en de aanhangers van staatsgezind links daarmee een krediet gunnen dat hen helemaal niet toekomt.

Het gaat hier om iets diepers dan puur woordgebruik. Ik vind het best dat mede-anarchisten zichzelf niet links willen noemen. Maar het bovenstaande behelst meer dan woordgebruik: het behelst een situering op het strijdtoneel. En op dat strijdtoneel staan wij vóór sociale gelijkheid, menselijke gelijkwaardigheid en emancipatie. Dat wil zeggen: op het sociale strijdtoneel staan wij links, want dát is wat het begrip ‘links’ in grote lijnen is gaan betekenen. We staan uiterst links omdat we die doelstellingen resoluut in de praktijk gebracht willen zien worden ook. Laten we het woord ‘links’ niet aan onze staatsgezinde tegenstanders overlaten maar er een eretitel uit smeden.

Er is nog een reden om ons niet aan de links-rechts-tegenstelling te onttrekken. Er is namelijk al een andere politieke stroming die dat doet. Ik roep graag Rita Verdonk in herinnering: “Niet links, niet rechts, maar recht door zee!” Ik roep graag verkiezingssymbolen van de Centrumdemocraten, een fascistisch partijtje van de jaren tachtig en negentig, in herinnering: een rood omcirkeld verkeersbord met een zwarte pijl vertakt naar links en rechts, met een streep erdoor. Niet links en niet rechts – het maakt deel uit van de standaard-outfit van fascisten, en van aanpalend uiterst rechts. Ik heb zelfs al een website gezien van ”volksanarchisten”, waar gepraat wordt over ‘vrije associatie’, maar dan van gemeenschappen op basis van ‘culturele identiteit’ of zoiets. Duidelijk gecodeerd racistisch uiterst rechts. Er staat een heel artikel op de site van die Volksanarchisten waarin wordt ‘uitgelegd’ dat het volksanarchisme niet rechts is en ook niet links. Voor mij is zoiets al bijna een aanwijzing: lui die er zo mee schermen dat ze niet links zijn en niet rechts, zijn doorgaans erg rechts. Uiterst rechts.

Het lijkt mij dat anarchisten, voor wie antifascisme terecht hoog op de prioriteitenlijst staat, zich beter verre kunnen houden van deze niet-links-niet-rechts-beeldvorming. Waar nazi’s zich “niet links en niet rechts” noemen, stel ik er des te meer in om te zeggen: ik ben dus links, en niet zo zuinig ook. En dat is méér dan de Sharon Gesthuizens en latter-day-Trotskis zonder inconsistentie kunnen beweren. Links leeft, en het leeft op zijn best als als antiautoritair, revolutionair, anarchistisch links. Laten we daar het beste van maken, en met minder geen genoegen nemen.

(1)George Woodcock, “Anarchism – a History of Libertarian Ideas and Movements”, oorspronkelijk 1962, editie 1975, pag, 85.

Peter Storm

, , ,

  1. #1 by Astrid Essed on 2013/06/08 - 04:48

    RELIGIEUS [MOSLIM] FUNDAMENTALISME NIET OP EEN LIJN STELLEN
    MET RECHTS EXTREMISME

    Geachte lezers
    Beste Peter

    Peter, hartelijk bedankt voor dit zeer informatieve en
    leerzame artikel
    Ik heb toch enkele kanttekeningen, die niet zozeer gaan over de
    inhoudelijke uitwerking van je betoog [nogmaals buitengewoon
    leerzaam], maar over je definitie van wat rechts/extreem rechts, is/zou zijn

    Daarvoor je maar even geciteerd

    Je schrijft

    ”Er zijn mensen die bestaande ongelijkheden willen handhaven, omdat ze ze redelijk vinden, of wenselijk of rechtvaardig. Behouden wat is, met hooguit kleine en geleidelijke aanpassingen. Zulke mensen worden rechts genoemd. ”

    Mee eens

    ”Ze willen bijvoorbeeld zelfs het idee van gelijkwaardigheid tussen mensen aantasten, door – ik noem maar iets – onderscheid te maken op basis van ras en/of herkomst en/of ‘cultuur’.

    Zeker mee eens

    Ik citeer je weer

    ”Of ze willen zelfs de formele democratie opdoeken en vervangen door alleen nog maar tot down, van bovenaf benoemd, bestuur, een dictatuur derhalve. Dat zijn allemaal bijstellingen van mainstream rechts naar nog rechtser, feitelijk dus extreem rechts.”

    Helemaal mee eens

    RELIGIEUS FUNDAMENTALISME/MOSLIMFUNDAMENTALISME

    Waar ik het echter niet mee eens ben, is je opmerkingen over
    religieus fundamentalisme
    Ik denk in dit geval vooral aan moslimfundamenralisme

    Je schrijft namelijk

    ” Of ze willen één godsdienst – en daarmee de aanhangers ervan – op een voetstuk plaatsen. ”
    ………
    ……….
    ”Dat zijn allemaal bijstellingen van mainstream rechts naar nog rechtser, feitelijk dus extreem rechts.”

    Peter, over dat laatste ben ik zo vrij, met je van mening te verschillen

    In de eerste plaats is er [wat moslimfundamentalisme betreft, waarover
    ik nu schrijf] een groot scala aan moslimfundamentalistische stromingen,
    varierend van vooral religieus tot [en dat is meestal het geval] een
    combinatie van religie en politiek, de zogenaamde politieke
    Islam

    Zonder dat ook maar enigszins als ideaal te willen presenteren [de bewegingen
    zijn vaak onderdrukkend en sluiten sowieso andere religies/stromingen uit,
    wat ik afkeur] wil ik ze absoluut niet op een lijn stellen met
    extreem-rechts, aangezien zij juist heel vaak door hun stellingname
    [tegen Westerse en met name VS bemoeienis in met name het Midden Oosten/
    Voor Azie en Afrikaanse landen als Somalie en Mali] anti0imperialistisch
    zijn.
    Ook zie je dat met een strijd beweging als Hamas,
    die een legitieme strijd strijdt tegen de Israelische bezetting [nu officieel 46 jaar] van de Palestijnse gebieden.

    En daarmee komen zij ook automatisch tegenover het VS imperialisme
    te staan, dat Israel op die hard achtige wijze blijft steunen.

    In een ouder artikel erken je feitelijk ook, dat Islamitisch fundamentalisme
    niet op een lijn te stellen is met rechts extremisme

    Ik verwijs naar de discussie binnen Doorbraak:
    Wat te doen met Islamitisch Fundamentalisme [1 april 2009]
    waarin je een interessante bijdrage hebt geleverd, getiteld

    ”AFWIJZING ALLEEN VOLSTAAT NIET”

    Ik citeer je

    ”Het grappige is, dat Doorbraak dat verderop in zekere zin
    ook eigenlijk wel erkent, zij het indirect,
    ”Links zal in deze rechts populistische tijden in ieder geval strategisch
    en behoedzaam moeten opereren bij acties en campagnes…”
    Precies deze verwijzing naar rechts populistische tijden maakt
    veel duidelijk”
    ….
    …….
    ”Nederland ziet een groeiende uiterst rechtse dreiging waartegen protest
    en verzet nodig is.
    Islamisme is hier een verkeerde reactie op Islamofobie en uitsluiting.
    Maar het is verkeerd om een onjuiste reactie op een gevaar op een
    lijn te zetten met dat gevaar zelf”

    Over het thema ”moslimfundamentalisme” [veel breder geschakeerd dan
    vaak in het debat naar voren komt] valt nog veel te zeggen.

    Dat wil ik hier niet doen

    Maar in ieder geval bestrijd ik de opvatting, dat het op
    een lijn te stellen is met rechts extremisme

    Ze bestrijden het vaak juist
    Zoals de voorman van de fundamentalistische beweging
    Sharia4Belgium, die nu tot 1.5 jaar gevangenisstraf is veroordeeld
    ”wegens het aanzetten tot haat tegen niet moslims”, waarbij
    verzwegen wordt, dat zijn verzet vooral gold tegen het hoofddoekenverbod,
    het extreme politieoptreden en het extreem rechtse Vlaams Belang

    Over politieke hypocrisie gesproken

    Maar daarover misschien een andere keer.

    Vriendelijke groeten
    Astrid Essed

Comments are closed.