Hoe je oorlogen stopt (1): motieven VS voor Irak-oorlog (a)


zaterdag 23 maart 2013

Oorlogen zijn pogingen van heersers om gewapenderhand, buitende landsgrenzen, belangen van die heersers te behartigen. Dat inzicht hebben we nodig om uit de vinden hoe we heersers van hun oorlogsvoornemens af kunnen houden. Er achter komen wat de belangen achter een oorlog zijn, is van levensbelang. In de Irak-oorlog waren die belangen voor de VS en haar bondgenoten aanzienlijk.

Over de officiële excuses kunnen we kort zijn. Irak had geen massavernietigingswapens. Voor het bestaan van die wapens was geen bewijs, en dat was in hoge kringen van de VS welbekend. Dat verhaal was dus een leugenachtige smoes. Er was bijvoorbeeld geen sprake van hervatting van werk aan een Iraaks programma om kernwapens te bouwen, volgens het Internationaal Atoomgenootschap IAEA.  Irak was niet verantwoordelijk voor 9/ 11 en had als regime van seculiere aard helemaal niets met Al Qaeda en haar fundamentalistische karakter. Een Brits inlichtingenrapport liet zien dat vage contacten tussen Irak en Al Qeda nergens op uit waren gedraaid. Zowel het Britse rapport als de conclusie van het IAEA dateerden uit de laatste maanden vóór de VS de aanval opende. Irak stond ook niet op het punt om als een nieuw nazi-Duistland het halve Midden-Oosten onder de voet te open. Dat was allemaal onzin. Misschien dat Bush erin geloofde, maar het is hoogst onwaarschijnlijk dat Cheney – de man achter de troon – dat ook deed. Om van dat netwerk van denktank-functionarissen, beleidsadviseurs en dergelijke met hun wortels in het establishment maar te zwijgen. Die worden ervoor betaald om te weten hoe het zit, en dat doen ze in grote lijnen ook. De VN-vergadering mocht in de oorlogspropaganda geloven, en wij arme Volkskrantlezers natuurlijk ook. De machthebbers wisten wel beter.

Wart was dan hun doel? Olie had ermee te maken, was op bepaalde manieren zelfs absoluut beslissend. Alan Greenspan praatte in 2007 een beetje zijn mond voorbij toen hij zei: “De Irak-oorlog gaat voornamelijk om olie”. Als voormalig voorzitter van de Federal Reserve, spil van de financiële sector en dus nogal belangrijk in de Amerikaanse heersende klasse, kon hij het weten. Zijn opmerkingen konden niet demagogie van vredesactivisten worden afgedaan. In de aanloop naar de oorlog waren er allerlei plannen van Pentagon en het ministerie van Buitenlandse Zaken uit om hetzij geleidelijk, via het staatsoliebedrijf (State Department) , hetzij abrupt door rechtstreeks opsplitsen en privatiseren van olievelden (Pentagon), privékapitaal de ruimte te geven, zoals Dilip Hiro laat zien . De oorlog was in die zin een militaire exercitie in neoliberalisme.

Maar de rol van olie als oorlogsmotief moet gepreciseerd, want het argument wordt nogal eens simplistisch neergezet. DeVS had de Iraakse olie als brandstof voor auto’s en als grondstof voor industrie niet nodig; ze betrekt haar olie uit andere landen deels uit eigen land. Bovendien zou de VS elk uur van de dag gewoon leveranties uit Irak kunnen krijgen door de ingestelde sancties uit 1990-91 te helpen opschorten. De VS had dus geen oorlog nodig om zich de toegang tot de olie van Irak te verschaffen. En degenen die zegen dat de VS haar grootschalige olieverbruik moeten terugdringen zodat ze geen oorlog meer voeren in het Midden-Oosten om aan olie te komen, zitten op een verkeerd spoor.

Olie heeft echter niet alleen gebruikswaarde, om het eens Marxiaans te formuleren. Olie doet er niet alleen toe omdat het opgebrand kan worden in motoren, of in fabrieken omgezet kan worden tot plastic. Olie heeft ook ruilwaarde, je kunt het kopen en verkopen, bij voorkeur met winst. En hier wordt de rol van de olie in de Irak-oorlog al wat helderder. Onder een regime als Saoedi-Arabië wordt de olie winstgevend op de wereldmarkt verkocht. De opbrengst wordt gestoken in twee dingen: enorme wapenaankopen, veelal gedaan bij Westerse bedrijven, en in beleggingen en invetseringen op Westerse kapitaalmarkten en aandelenbeurzen. Anders gezegd: wat de Saoedische elite aan oliegeld binnenkreeg, gaf ze voor een flink deel uit in Westerse economieën. Daar ving Westers kapitaal dus flink wat van terug. De oliedollars worden via recycling weer in de Westerse economie gepompt. In al die hi-tech-wapens die ermee werden gekocht, gaan bijvoorbeeld miljarden om. De Saoedische elite is daarmee integraal onderdeel van Westerse kapitaalcircuits.

Met Irak lag dat anders. Keren we terug tot de afschuwelijke hoogtijdagen van het Baath-bewind in de jaren zeventig en tachtig. Enorme olievoorraden, enorme olie-exporten. Wat deed Saddam echter met dat geld? Natuurlijk : paleizen bouwen en standbeelden en dergelijke. Maar dat ging om het kleingeld. Het grote geld ging in het op bouwen van een sterke staat, een sterke infrastructuur, een stevige eigen industrie, en ja, heel veel wapens. Dat laatste is vergelijkbaar met Saoedi-Arabië, het eerste echter veel minder. En wat Irak ook veel minder deed, is het geld laten rondcirculeren op de aandelenbeurs van Londen of New York. Het geld bleef dus veelal in Irak, en Saddam bouwde er een imposante economische, politieke en militaire macht mee op. En die gebruikte hij niet perse voor door het Westen voorgeschreven doelen. Die wapens bijvoorbeeld zette hij in tegen Iran. Dat was tot dáár aan toe, want Iran was sinds 1979 Vijand Nummer Twee van de VS (Vijand Nummer Eén was de sindsdien overleden Sovjetunie). Dat Irak in 1980 dus Iran aanviel, en nu en dan met gifgas bestookte, vond het vrije Westen verder wel best. Toen Iran de tegenaanval koos, hielt de VS zelfs een dreigende Iraakse nederlaag af te wenden. Ja, de VS en Irak waren in die tijd bondgenoten, en Rumsfeld – dezelfde die later oorlogsminister was toen de VS Irak aanviel in 2003 – ging in 1983 gezellig op bezoek bij Saddam, in een tijd dat diens regime met gifgas smeet. Gifgas made in the free West. Irak hield zich staande tegen Iran, mede dankzij Westerse militaire steun met een vloot in de Golf waaraan ook nog een enkel Nederlands oorlogsschip deelnam. In 1988 was de oorlog voorbij, en stond Irak op het toppunt van haar macht. Maar het zat ook flink in de schulden, onder meer aangegaan bij Koeweit.

Maar in 1991 viel Irak Koeweit aan, deels vanwege een grenconflict rond een olieveld, deels ook omdat het boos was omdat Koeweit die schulden niet kwijtschold uit een soort inter-Arabische solidariteit tegen Iran. Het was een soort vlucht vooruit van eeen bewind dat zich tegelijk sterk voelde en in de problemen zat. Saddam Hoessein was op het verkeerde been beland door Koeweitse provocaties – wat natuurlijk geen invasie rechtvaardigde maar wel hielp verklaren waarom het zover kwam – en Amerikaanse signalen dat Irak straffeloos haar gang kon gaan. Daarmee greep Irak echter naar een land dat haar oliegeld wel in het Westen uitgaf en belegde, een land wiens oliegeld integraal deel uitmaakte van de eerder genoemde kapitaalcircuits. Irak had, door Koeweit in te pikken, een stuk oliegeld uit die Westerse kapitaalcircuits getrokken, en kon dat geld nu zelfs gaan gebruiken voor verdere staatsopbouw en machtsvergroting van Irak. En het was een Irak dat zich zelfstandig probeerde op te stellen, geen plooibaar en afhankelijk pro-Westers bewind. Retoriek tegen Israël maakte van die opstelling deel uit.

In het hart van het Midden-Oosten was dus een macht aan het verrijzen die, met al haar olie, haar wapens en een stevige staatsopbouw, zich aan de greep van het Westerse imperialisme zou kunnen onttrekken. Met de greep naar Koeweit overschreed Saddam daarom een grens: zó sterk moet Irak niet worden, het wordt tijd om ze daar in Bagdad een paar toontjes lager te laten zingen, er was een “line in the sand” overschreden. “This will not stand”, aldus president papa Bush. Dat was het doel van de Golfoorlog van 1991: Irak wegjagen uit Koeweit en tegelijk het Iraakse regime een stevig pak rammel geven en de Iraakse militaire macht flink zwakker maken. Dat tweede doel is de reden dat het Witte Huis elke poging om via diplomatie Irak uit Koeweit te manipuleren, blokkeerde. Niet alleen zou Saddam daarmee gezichtsverlies bespaard blijven, en dat was de bedoeling niet. Ook zou daarmee de militaire macht van Irak onaangetast blijven, en dat was helemaal de bedoeling niet.

Dus kwam er een Golfoorlog in 1991, met eerst zes weken intensieve bombardementen, en daarna een invasie. Het doel werd bereikt, Irak vluchtte weg uit Koeweit, en tienduizenden Iraakse soldaten – maar ook ontelbare burgers – werden afgemaakt in bommenregens en onder militaire bulldozers die loopgraafsoldaten levend begroeven. Irak was militair verzwakt. Sancties zorgden ervoor dat Irak zwak bleef; het mocht bijvoorbeeld slechts beperkt olie exporteren en moest dat geld dat niet steken in machtsvergroting of serieuze wederopbouw, maar in de aanschaf van door Westerse functionarissen goedgekeurde humanitaire goederen. Irak stond daarmee vrijwel onder curatele. Maar niet helemaal, en via smokkel en andere wegen probeerde de Iraakse staat zich te verstevigen. Een rigide inspectieregime, af en toe een Amerikaanse luchtaanval en in december 1998 zelfs een flinke bombardementscampagne hielden Irak gekortwiekt. Dit alles ging echter gepaard met onnoemelijk menselijk leed, van Iraakse burgers die ziek werden van vervuild drinkwater dat vanwege sancties niet schoon gekregen werd, dood gingen aan ziekten die wegens sancties niet afdoende bestreden konden worden, enzovoorts. Feitelijk was er een low intensity war van de VS tegen Irak, met honderdduizenden burgerslachtoffers. Het regime zelf wist zich met trucjes en smokkel wel van haar benodigdheden te voorzien, en aan de grimmigheid van de dictatuur veranderde weinig.

Maar het werd steeds duidelijker dat het niet eindeloos door kon gaan op deze weg. De sancties raakten omstreden en bleken ook lek als een mandje. Frankrijk, Rusland, China streefden naar normalisering van de positie van Irak, vanwege handelsbetrekkingen of het streven om die te hervatten. Vroeg of laat zou Irak weer gaan meedoen op internationale kapitaals- en oliemarkten. De vraag werd: welk Irak? Het huidige regime zou de oliewinsten ongetwijfeld op de vertrouwde manier gebruiken, er de Iraakse staat inclusief haar militaire potentieel mee herstellen en uitbreiden. Dan was alle Golfoorlog en alle sanctie-wurging tevergeefs geweest voor de VS. Maar als Saddam nu eens vervangen zou worden door een bewind dat netjes in Westerse pas zou lopen, Westerse investeringen de ruimte zou geven, Amerikaanse diplomatieke initiatieven zou steunen, haar taal tegen Israël zou matigen en haar oliegeld voor een flink deel in Westerse aandelen en luxe-uitgaven zou stoppen? Dan zou het Iraakse oliegeld weer stromen waar VS-kapitaalgroepen en elites dat graag hebben: binnen de Westerse kapitaalstromen. De afrekening waar de VS vanaf 9/11 op aanstuurde had dat dan ook als doel: de Iraakse olie moest niet meer een machtsbasis voor een zelfstandig opererend regime zijn, maar een winstbron waar in Westerse hoofdsteden van kon worden meegenoten, en waar vanuit Westerse hoofdsteden ook greep op was. Irak van een pro-Westers regime voorzien en daarom Saddam verdrijven, had dan ook een economische achtergrond die wel degelijk te maken had met olie. Maar dan niet zozeer olie als grondstof of brandstof, maar olie als winstbron.

Olie is echter niet alleen een gebruiksartikel en een handelsobject. Olie heeft niet alleen gebruikswaarde en ruilwaarde. Olie is ook een strategisch machtsmiddel. Dat is misschien in de motivatie van de oorlog nog belangrijker geweest. Wie de greep over olievoorraden en transportroutes heeft, kan niet alleen zelf die olie makkelijk verkrijgen en meedelen in de opbrengst. Wie die greep heeft, kan anderen die olie ook ontzeggen, of voorwaarden verbinden aan de toegang ertoe. Het Midden-Oosten kende grote olievoorraden, met een zwaartepunt in Saoedi-Arabië en Irak. Andere olie- en gasvoorraden van grote omvang liggen op de Kaukasus en in Centraal-Azië. Wie in die regio de baas is, heeft daarmee een enorme strategische troefkaart in handen. De VS had al die olie volstrekt niet zelf nodig. Maar Japan heeft nauwelijks eigen oliebronnen, en de olie in West-Europa is helemaal niet toereikend voor eigen gebruik. Beide economisch belangrijke regio’s waren dus afhankelijk van olie van elders: uit het Midden-Oosten en uit Centraal-Azië. Wie daar de baas was, had een flinke invloed op de Europese en Japanse staten. Wie daar de baas was, was dus tamelijk dichtbij een soort wereldwijde hegemonie: “wie de Golf controleert, handhaaft automatisch een wurggreep op de wereldeconomie, en de Bush-administratie wil dat dat de VS is, en niemand anders”, aldus Michael Klare. Wereldheerschappij via hegemonie over de Golfregio, en dus ook over Irak. Dat was een essentieel oorlogsmotief.

(wordt vervolgd)

Peter Storm

,

Comments are closed.