Vredesbeweging tegen Irak-oorlog (4): aanvulling, toelichting en meer


dinsdag 19 maart 2013

De Amerikaans-Britse aanval op Irak begon deze week tien jaar geleden, en ging gepaard met een golf van protest. Daarmee kende het begin van de Irak-oorlog ook een tweede hoogtepunt van de vredesbeweging die zich daartegen keerde. Zoals ik eerder betoogde, slaagde die vredesbeweging er niet in de oorlog te voorkomen of een vroegtijdig einde ervan af te dwingen. De beweging ontplooide niet de kracht die nodig zou zijn geweest om oorlogsleiders en de krachten daarachter te dwingen om van hun voornemens af te zien, en al helemaal niet om de uitvoering effectief te dwarsbomen. Een deel van de reden ligt in het soort inzichten en standpunten die binnen de vredesbeweging domineerde, inzichten die ik samenvatte onder het etiket ‘democratische illusie’. Uit enkele Facebook-reacties maak ik op dat het nut heeft om nader in te gaan op wat ik in mijn vorige stuk wel en niet bedoelde.

Met de democratische illusie bedoel ik het volgende. Voor de overgrote meerderheid van vredesdemonstranten ging het erom dat we moesten laten zien dat de meeste mensen tegen de oorlog waren. Lukte dat, dan hadden we politici duidelijk gemaakt dat de oorlog niet uit naam van de bevolking plaatsvond. In een democratie zou dat doorslaggevend moeten zijn. De politici moesten daar wel gehoor aan geven, en zo niet, dan restte er weinig anders dan ze wegstem men bij verkiezingen, en intussen blijven protesteren. Maar het democratisch besluitvormingskader werd als gegeven aanvaard. Dat was een illusie, een noodlottige zelfbeperking, die er aan bijdroeg dat de beweging de stap van protest – om politici om te turnen – naar verzet – om politici, generaals, oorlogsbureaucraten, wapenfabrikanten, – leveranciers en -transporteurs daadwerkelijk te beletten hun oorlog te voeren – niet wist te zeggen. Verzet is immers niet nodig in een als democratie opgevat bestel. Protest plus verkiezingen zouden in zo’n bestel adequate middelen moeten zijn. Toen dit niet het geval bleek, stond de beweging met lege handen. Zo sloeg niet alleen de vermoeidheid toe, wegens keer op keer demonstreren, maar ook de demoralisatie, vanwege uitblijvend resultaat. Daarin school de nederlaag. Radicaler groepen die hun invloed aan hadden kunnen wenden om het democratisch keurslijf te doorbreken, deden dat niet of nauwelijks.

Let wel op wat ik hier níét zeg. Ik zeg niet dat de protesten zinloos waren of dat massamobilisatie en demonstraties geen goede actievorm waren. Voor deelnemers was het een onvergetelijke ervaring, een leerproces ook. Maar juist omdat het gewenste resultaat uitbleef is het nodig om op de beperkingen ervan te wijzen. Mensen gingen immers niet demonstreren om een ervaring op te doen of het nut een massabeweging te leren kennen. Mensen gingen de straat op omdat ze een oorlog wilden tegenhouden, en dat is niet gelukt. Dat vaststellen, en de vraag stellen waaraan dat lag, is wezenlijk, ook als je de nuttige effecten de de demonstraties vooral op de deelnemers zelf wel degelijk hadden onderkent.

De zin van protest en massamobilisatie is echter niet dat de politici erdoor omgeturnd worden. Het geloof dat meerderheidsoppositie op zichzelf de oorlog tegenhoudt, dát is het probleem. Massademonstraties en wat er omheen zit – voorlichting tegen de oorlogspropaganda – heeft een andere functie, en die is tweeledig. Enerzijds: het meerderheidsargument van de voorstanders van de oorlog ondermijnen. We claimen weliswaar maar beter niet niet: wij zijn de meerderheid, we laten dat zien, dus komt er geen oorlog. Maar we claimen waar dat mogelijk is maar liever wel: jullie meerderheid achter de oorlog bestáát niet. Bush, Blair en bondgenoten moesten niet de kans hebben om hun voornemens als uitvoering van de democratische volkswil te presenteren. Hun meerderheidssteun ondermijnen, hun democratische legitimatie voor de oorlog helpen slopen, dat was deel één van het verhaal. Maar hoort niet automatisch het idee bij dat, omdát de meeste mensen de oorlog niet willen, de oorlog er dús niet komt. Nee. Het idee is om te demonstreren dat de oorlog waar ze op aansturen, geen democratisch draagvlak heeft, en dat oorlogsbesluiten dus ergens ánders op gebouwd worden, dat er ándere krachten zijn die zich van meerderheid en minderheid weinig aantrekken maar hun eigen, op olie, winst en strategische macht gerichte ding doen. Hun het meerderheidsmandaat trachten af te pakken, zonder in de val te trappen zelf dat meerderheidsmandaat als doorslaggevend machtsmiddel te gaan zien, dát is het nut van massamobilisatie.

Het tweede nut is minstens zo belangrijk. Teveel vredesvoorstanders hanteerden demonstraties puur als meningsuiting. Betogingen en manifestaties zijn in dit model als het ware staande of lopende petities in de buitenlucht: het laat een standpunt zien, en het aantal mensen dat dit standpunt deelt. Maar dáárvoor hoef je natuurlijk de straat niet op! Demonstraties zijn echter, naar hun aard, iets anders, iets meer dan een groepsgewijze meningsuiting. Demonstraties zijn dreigementen, anders werken ze niet. Het gaat er om dat een groep mensen, door samen aan de wandel te gaan met spandoeken en leuzen, laat weten: wij hebben niet alleen een standpunt, wij zijn bereid ervoor onze vrije zaterdagmiddag op te offeren, de regen te trotseren als het moet, wij hebben er iets voor over. We uiten niet slechts onze mening maar de intensiteit van die mening, de betrokkenheid en emotionele lading erachter. Dat maakt het iets anders dan het ondertekenen van een lijst.

Meer nog: van een groep gaat een impliciete dreiging uit. We lopen over de straten scholen samen op pleinen, we kunnen in principe de weg versperren, een plein of rotonde blokkeren, voor overlast zorgen. We doen dat niet – maar wie houdt ons tegen als we het wél doen, en we zijn met veel? We voelen ons samen sterk als demonstrant – wat nu als we met ons allen optrekken naar een Amerikaans consulaat, naar een militair rekruteringsbureau, naar een bedrijf dat geld verdient aan oorlog? Elke demonstratie is een soort aanzegging aan de machthebbers: nú zijn we nog keurig, nú lopen we misschien nog de met autoriteiten afgesproken route, nú leggen we ons nog neer bij politievoorschriften. Maar als de machthebbers niet luisteren, dan garanderen we niets. Maak ons niet te boos, we hebben door onze aanwezigheid onze motivatie al laten zien. Tart ons niet. Stóp die oorlog, het is ons ménens.

Dit is echter een implicatie van demonstraties die deelnemers zich vaak helemaal niet zo bewust zijn. Of demonstraties echt dit soort onverzettelijkheid uitstralen, of er inderdaad een soort dreiging van uitgaat, hangt af van wat de insteek van organiserende krachten binnen zo’n demonstratie is. En hier maakt de greep van de democratische illusie veel uit. Als ook demonstranten geloven in die illusie, dan zal dit bijdragen aan een keurige demonstratie binnen de spelregels. Het gaat dan immers niet om de potentiële dreiging, maar puur om de mening en het aantal dat die mening deelt. Maar als er onder demonstranten groepen zijn die er al tevoren weten en uitstralen dat politici zich van oppositionele meerderheden niets aan gaan trekken, dat ze pas op andere gedachten komen als ze daadwerkelijk last van protesterende mensen hebben, als acties minstens ‘nuisance value’ hebben, dán krijgen demonstraties al een andere sfeer. Niet noodzakelijkerwijs grimmiger, maar wel iets meer onbeheersbaar.

Het grappige is dat heel af en toe die onbeheersbaarheid door de democratische illusie heen brak. In Londen bijvoorbeeld was de demonstratie van 15 februari 2003 zo omvangrijk dat feitelijk de stad platgelegd was door de zee van actievoerders. Een verslag en analyse in het revolutionaire magazine Aufheben over de vredesbeweging rond 15 februari 2003 signaleert dat specifieke initiatieven tot directe actie en burgerlijke ongehoorzaamheid gewoon verzopen: “Ondanks de afwezigheid van radicale bedoelingen blokkeerde en domineerde de demonstratie de straten, verstoorde het verkeer en bracht de stad tot stilstand. In feite was het directe-actie-idee om verder te gaan dan de mars met een sit-down of een afsplitsing om de stad te verstoren overstegen door de onbedoelde maar onvermijdelijke impact van de optocht.” Hier was het de pure omvang van de demonstratie die zelf voor het ontregelende aspect ervan zorgde. Ik herinner me iets soortgelijks in de herfst van 2004 bij een massaal protest tegen bezuinigingsbeleid in Amsterdam. Niet alleen het Museumplein stond vol; de omliggende straten waren verstopt door menigten betogers die maar toe bleven stromen. Duizenden van hen hebben Amsterdam niet eens gehaald omdat ze onderweg vastzaten in tjokvolle treinen. Zoiets is groots en overtreft het effect van kleinschalige directe actie inderdaad. Maar het is dan ook niet de kleinschaligheid van directe acties waar ik voor pleit, maar de directheid van zulke acties, de materiële druk ervan, het rechtstreekse verstorende, blokkerende effect.

Maar het effect van de mensenzee in Londen op 15 februari 2003 was een onbedoelde ontregeling. Het was het een kwestie van tijd voordat de orde haar greep op de straat weer terugkreeg. Zo gaat dat bij ‘gewone’ demonstraties, hoe omvangrijk ook. Na een dag protesteren gaan de mensen immers netjes weer naar huis, komt het verkeer weer op gang en herneemt de dagelijkse gang van zaken haar greep. Dat weten de autoriteiten ook. Daarom kan de politie op zo’n dag tolereren dat ze de straten aan betogers moet overlaten. Maar wat nu als zich van betogers een gevoel had meester gemaakt van: we blijven gewoon op straat? We halen slaapzakken, vullen thermoskannen met koffie en thee, gaan broodjes smeren en kamperen in Hyde Park, op omliggende straten zo dicht mogelijk bij Downing Street als mogelijk, bij de Houses of Parliament en Buckinghmam Palace en de City of Londen en weet ik wat, en we gaan gewoon niet weg? Wat als zelfs maar vijf procent van de aanwezigen zoiets zouden zijn gaan doen? Dat zou nog altijd een menigte van 50.000 tot 100.000 mensen zijn geweest. Zou de politie hebben ingegrepen? En dan?

Natuurlijk, ik kan van allerlei prachtige rebelse scenario’s verzinnen, en verzuchten: ah, wat als we nu eens… ? Mijn punt is niet om de mensen te verwijten dat ze dit niet deden. Mijn punt is dat het soort inzichten die de subversieve, ontregelende dynamiek in de vredesbeweging – een dynamiek die nodig was om werkelijk een oorlog tegen te houden – nauwelijks werden gepropageerd, niet in woorden en nog minder in daden. Mijn punt is dat dit werd nagelaten, niet alleen door de gematigden van wie je niet anders hoeft te verwachten, door reguliere pacifisten, gematigde tegenstanders van enkel déze oorlog, niet alleen door – om naar Nederland terug te keren – SP, GroenLinks en noem maar op – maar ook door radicaler groeperingen, door de diverse Trotskistische, Maoïstische en andere radicaal-linkse deelnemers/ medeorganisatoren van de protesten. Die hadden een wereldbeeld waaruit duidelijk bleek dat protest niet genoeg was, dat om oorlogen te stoppen daadwerkelijk verzet nodig was tegen machtsstructuren. Die wisten dat over oorlog en vrede niet beslist wordt door democratie en draagvlak maar door een keiharde machtsstrijd waarin elites hun wil doorzetten zolang ze geen macht tegenkomen die harder duwt dan zij zelf. Maar ze hielden dat wereldbeeld voor zichzelf en hun directe omgeving.

In hun praktische aanpak beperkte ze zich tot massamobilisatie, zonder de democratische illusie die er – niet onvermijdelijk maar wel in de dominante praktijk – mee samenhing systematisch aan te vallen. In p de praktijk was hun antwoord op de vraag ‘Hoe stop je de oorlog?’ heel eenvoudig: je laat de tegenstand zien. Je loopt van A naar B met zoveel mogelijk mensen. En je loopt desnoods met die mensen weer terug van B naar A. Aan het eind van de wandeling roep je iedereen op om … dit de volgende keer weer te toen. Tot de politici zouden zwichten. Het werd zo niet gezégd, en diep in het hart ook niet echt geloofd – maar hier kwam de aanpak op neer.

Wat zou er gebeurd zijn als dit slag groeperingen een radicale theorie aan een radicale praktijk hadden proberen te koppelen? Dat valt moeilijk te zeggen. Het is natuurlijk onzin om te zeggen: hád Trotskistische club X – in Nederland de Internationale Socialisten (IS), in Engeland de SWP – nu maar voor directe acties gepleit en gemobiliseerd, dan hadden die acties – blokkades, burgerlijke ongehoorzaamheid en meer – wel vleugels gekregen en dan was de oorlog gestopt. Maar dat is dan ook niet wat ik beweer. Mijn punt is dat hoe meer de noodzaak om de oorlog met daadwerkelijk harde drukmiddelen te stoppen van de daken geschreeuwd was, in woorden én in daden, hoe beter de kansen hadden gelegen. Kánsen, niet meer dan dat.

Er waren in de periode rond het uitbreken van de oorlog wel degelijk neigingen onder demonstranten om het niet bij protest alleen te laten. ER waren dus aanknopingspunten voor een veel radicaler aanpak. Burgerlijke ongehoorzaamheid verscheen wel degelijk op de agenda, met name uit frustratie omdat politici ‘gewoon’ protest langs zich af lieten glijden. Je zag een botsing tussen degenen die huiverig waren voor steviger acties, om de steun in de publieke opinie niet kwijt te raken, en degenen die hardere acties nodig vonden om de druk op te voeren. “Anti-ooorlogsbeweging verdeeld door gedachten over burgerlijke ongehoorzaamheid”, zo benoemt een artikel uit de New York Times op 19 maart – de dag voordat de oorlog begon – het dilemma. Het begin van de oorlog werd begroet met tal van heftige acties die verder gingen dan de optochten van A naar B en weer terug. In San Francisco ontregelden demonstranten het openbare leven gedurende de twee eerste oorlogsdagen. Een tiental kruispunten en dergelijke werden door zittende demonstranten geblokkeerd. Politie arresteerde in korte tijd 2.300 mensen. Het was burgerlijke ongehoorzaamheid op omvangrijke schaal.

De gebeurtenissen van die dagen lieten dan ook zien dat de keus dus niet is: massa-actie enerzijds, verdergaande actie door kleine handjes vol heroïsche types anderzijds. De kunst is om vanuit massamobilisatie vooruit te gaan, te escaleren naar drukverhogende – wetsoverschrijdende – acties. De kunst is om die stap ook aan te moedigen en van de grond te helpen trekken. Dát achterwege laten en massaprotest aanprijzen kritiekloos aan te prijzen als dé weg, dat noem ik nalatigheid, voor zover het gaat om mensen die volgens mij beter hadden kunnen en moeten weten: de diverse linksradicale groeperingen die zich in het protest breed maakten maar daarin praktisch niet veel verder kwamen dan het concept “een brede beweging opbouwen”. En die nalatigheid hielp degenen die sowieso al tegen burgerlijke ongehoorzaamheid waren, hun overwicht – tijdelijk doorbroken door de heftige uitbarstingen van de eerste oorlogsdagen – te herstellen.

Tijdens de eerste oorlogsdagen was er gelukkig zoveel elan dat de radicaler acties er toch wel kwamen. Toen echter de strijd een kwestie van lange adem werd, veranderde dat. Een vredesbeweging die toen de schijn hooghield dat het stoppen van de oorlog een kwestie was van tweemaal per jaar met een zo groot mogelijk aantal mensen van A naar B en weer terug lopen, plus nu en dan een symposium of bijeenkomst – baande de weg naar demoralisatie. Dat het aantal deelnemers aan dit soort actie gaandeweg afnam, en dat de druk om mee te blijven doen de vorm van steeds kunstmatiger hype aannam, is niet zeer vreemd. Het werd een uitputtingsslag die we als vredesactivisten niet wonnen, en niet konden winnen ook – want de methode was al verkeerd.

Terug naar maart 2003. Ook de aanzetten tot radicaler acties, burgerlijke ongehoorzaamheid en dergelijke, gingen op zich in die periode het democratisch kader niet of nauwelijks te buiten, en het episodisch karakter ervan betekende dat de rijping de radicaler kant op geen tijd kreeg om door te zetten. Ook burgerlijke ongehoorzaamheid bleef zo nog steeds een vorm van protesteren, in de kennelijke hoop dat politici eindelijk zouden luisteren. De intensiteit van de protestuiting was vergroot door er de bereidheid aan te koppelen om zich voor de goede zaak te laten oppakken. Een voorstander van dit type burgerlijke ongehoorzaamheid, Zein El-Amine, medeorganisator in die dagen, motiveerde de aanpak: “Mensen willen meer doen, en veel van ons die al een lange tijd activist zijn, zijn gedemoraliseerd geraakt door protest dan niet in enige erkenning heeft geresulteerd.” Erkenning is hier kennelijk het doel, en daartoe moest de intensiteit van het protest omhoog. Maar een idee van het daadwerkelijk stopzetten van de oorlog door daadwerkelijk verzet tegen de uitvoering ervan, was ook hier niet of hooguit impliciet aanwezig. Of het moest zijn dat het pure aantal te arresteren mensen te hoog zou worden. El-Amine weer: “Maar het doel van directe actie is niet om gearresteerd te worden”,  zei hij toen hij burgerlijke ongehoorzaamheid aankondigde. “Het doel is om de oorlogsmachine te stoppen. De hoop is dat er zoveel mensen meedoen dat ze ons niet kunnen arresteren.” Dat gaat al verder dan pure syboliek. Maar ook burgerlijke ongehoorzaamheid is niet automatisch verzet, niet automatisch directe actie in de strikte zin van het woord. Maar staat er wel dichterbij, het is een stap die kant op, en verdient daarom steun en aanmoediging, geen sceptisch-neerbuigende afwijzing of eindeloze uitstel-retoriek onder het motto ‘de tijd is nog niet rijp’. Voor degenen die deze houding innemen is de tijd eigenlijk nooit rijp.

Gelukkig trokken allerlei mensen zich van dit type houdingen weinig aan en deden hun ding. Demonstraties gingen vaak gepaard met rellen en botsingen met de politie die er als uiting van woede er gewoon bij horen. In Bern was op 22 maart een Zwart Blok van 500 mensen actief terwijl 40.000 mensen demonstreerden. De politie deed haar ding, met traangas en waterkanon. In Oslo waren er 5.000 betogers en een politie die optrad met honden en traangas. Dit alles was onderdeel van een demonstratiegolf op die dag met protesten van 250.000 mensen in New York, 40.000 in Berlijn, 6.000 in Brussel, 15.000 in Gotenburg en 15.000 in Stockholm, 20.000 in Helsinki, 10.000 in Kopenhagen, 35.000 in Lissabon, 25.000 in Wenen, 5.000 in Dublin, 5000 in Cairo en zelfs 400 in Oman, toen nog niet aangeraakt door een Arabische Lente, maar toch. In Bahrein stonden enkele honderden studenten stenen gooiend tegenover een politie die traangas afvuurde.

In Amsterdam was er, aan de rand van de demonstratie van die dag die tussen de 80.000 en 100.000 mensen trok, ook van kleine relletjes sprake. Betogers en politie golfden in de buurt van het Amerikaanse consulaat wat heen en weer, terwijl de meeste demonstranten rustig van het voorjaarszonnetje genoten en de Internationale Socialisten – ja, ik destijds ook, mea culpa 😉 – hun ding deden, namelijk vooral het verkopen van kranten. Prioriteiten, nietwaar?

Overigens gaat de prijs voor het meest onwezenlijke gedrag van die dag in Amsterdam niet naar de IS. Die prijs komt een groep van rood-zwarte vlaggen voorziene anarchisten toe, die zich geposteerd hadden op de plek waar de stoet demonstranten richting Museumplein boog. Ze scandeerden – met opvallende animo toen het IS-blok langskwam, zo was mijn indruk – de leus “Vuur en vlammen voor elke staat!” Ik vond het beschamend en lachwekkend tegelijkertijd. Kennelijk vonden deze mensen het op dat moment belangrijker om de IS en anderen in de demonstratie waar ze het niet mee een waren, belachelijk te maken dan om samen tegen de oorlog te protesteren. Kennelijk waren Nederlandse Trotskisten in hun ogen een grotere vijand dan Amerikaanse imperialisten en Iraakse Baathisten en Nederlandse regerende medeplichtigen en zelfs dan de elders klaar staande MEers, hetgeen ik een bizar onjuiste prioriteitsstelling vond en vindt.

Het is dít soort houding die het anarchisme, geheel nodeloos, een onvruchtbaar extra isolement helpt bezorgen, en die mensen die er in principe tot het anarchisme aangetrokken zouden kunnen voelen, nodeloos op afstand zet. Ik vond het destijds een belachelijke manier van doen, en dat vind ik nu ik anarchist ben eigenlijk nog steeds. Het is gelukkig ook een houding die het huidige anarchisme helemaal niet (meer?) typeert. Voor de slordig  lezenden hier: als ik ervoor pleit dat het soort politiek die ook de IS in de vredesbeweging uitstraalde, door revolutionairen, anarchisten en dergelijke, bestreden moet worden, dan bedoel ik nadrukkelijk niet dat we de IS dienen te bejegenen als een soort van rivaliserende supportersclub. Betere vormen van strijd steunen en op gang helpen brengen, en serieuze revolutionaire argumenten binnen de strijd naar voren brengen is iets anders dan de concurrentie uitjouwen.

Terug naar positiever zaken. Een glorieuze episode van vredesactivisme vertoonden duizenden scholieren die rond het begin van de oorlog in actie kwamen. In Groot-Brittannië liepen leerlingen bij honderden tegelijk per school de lessen uit. En gingen dus feitelijk staken. Ze gingen vervolgens in de stad demonstreren. “March 2003: schoolkids against the war”, op Libcom.org geeft een lange lijst van scholierenacties. Je kunt zeggen: maar dit was toch ook gewoon maar een reeks demonstraties, wart was hier zo bijzonder aan? Dan zie je echter over het hoofd dat scholieren die de les uit lopen, straf riskeren, tot schorsing aan toe. Daar kwam de kans op arrestatie – ook niet helemaal niks, zeker niet voor nog onbevangen scholieren – nog bij. Deze jonge mensen protesteerden niet alleen tegen de oorlog, maar ze trotseerden daarmee de macht boven hen, en toonden daarmee lef en een spontaan radicalisme. Dat is toch een stap verder dan zaterdagmiddagprotest, hoe waardevol dat op zichzelf ook is. Scholieren lieten zien hoe het ook kon: dynamisch, ongeregeld en fel.

Peter Storm

,

Comments are closed.