Vredesbeweging tegen Irak-oorlog (3): lemen voeten van de reus


zondag 17 maart 2013

Waarom slaagde de vredesbeweging er niet in om de aanval op Irak tegen te houden of een vroegtijdig einde van de oorlog af te dwingen? De enorme deelname aan demonstraties en andere acties, en de nog veel bredere afwijzing van de naderende oorlog, bleken hiertoe kennelijk niet voldoende. Waarom lukte het niet?

Er waren een paar redenen. De eerste was wat ik aanduid als de democratische illusie. De oorlog werd voorbereid in hoofdsteden van democratisch bestuurde staten, waar verkiezingen politici in het zadel brachten die vervolgens regeringen vormden die geacht werden te doen wat de bevolking wilde. Toen de VS op oorlogspad ging, had Bush daarvoor aanvankelijk overweldigende steun. Welnu – zo was de impliciete redenering – als we als vredesbeweging die steun kunnen wegnemen, als we mensen ertoe brengen de oorlog af te wijzen en dat te laten merken, dan zullen de politici luisteren en er niet aan beginnen. Misschien moeten we de wat hardleerser leiders wat onder druk zetten met demonstraties, misschien moeten we laten merken hoe hoog het zit door af en toe een wet te overtreden via burgerlijke ongehoorzaamheid. Maar uiteindelijk regeert in een democratie het volk. Als het volk de oorlog niet wil, dan blazen de leiders die oorlog af. Dat was de implicatie van een veel voorkomende leus vanaf 9/11 toen het Witte Huis haar oorlogen begon: “Niet In Onze Naam”. Immers, democratische politiek gebeurt “in onze naam” – in naam van de “wij” die de leiders kiezen – dus als wij zeggen dat de oorlog niet in onze naam gebeurt, ontbreekt een democratisch mandaat oor de oorlog, en komt de oorlog er niet. We leven toch in een democratie?

Niet elke demonstrant was overtuigd van dit wereldbeeld. De organisatorische ruggengraat van veel demonstraties bestond uit mensen en groepen die zagen dat het democratisch bestel niet zo democratisch functioneerde, dat staatsbureaucratie en bedrijfsleven veelal sterker waren dan de invloed van gekozen politici, om oer de kiezers maar te zwijgen. Sommige in de vredesbeweging actieve groepen hadden een expliciet revolutionair wereldbeeld, waarin de gevestigde democratie als illusie doorgeprikt werd. In de publicaties die dit soort groepen uitbrachten werd dat ook wel gezegd. Maar in het grote plaatje sneeuwde dit radicalere verhaal vrijwel helemaal onder en domineerde de democratische illusie.

Dat werd in de hand gewerkt door een aanvullende illusie: de macht van het grote getal, een idee dat ook door veel van de radicalere groepen werd aanvaard. De oorlog kon alleen gestopt worden met een gigantische massabeweging die néé zei. Dat zeiden democraten, maar dat echooden ook teveel revolutionairen zonder met een dieper verhaal te komen en daarnaar te handelen. Tariq Ali, links en met een Trotskistische achtergrond, recentelijk op een herdenkingsbijeenkomst van de Stop the War Coalition in Londen: “De meesten geloofden dat als we in grote aantallen naar buiten kwamen, dat de politici ervan kon weerhouden om ten oorlog te gaan.” Dit geloof behelsde een eenzijdige nadruk op mobilisatie, het aanmoedigen van alles en iedereen om naar de volgende demonstratie te komen, en dat te faciliteren. Dat was op zich prima – met voorzichtigheid en kritische zin. Die laatste ontbrak praktisch geheel. Elk middel werd aangegrepen om de acties breed te houden. Als sprekers op het podium en als sponsors van acties zagen we al snel niet alleen meer linkse, radicale, pacifistische en antimilitaristische personen en groepen. Bij hen voegde zich al snel mainstream politici met hooguit een tactische kritiek op de oorlog – bijvoorbeeld dat een VN-resolutie ontbrak, alsof bommen met VN-goedkeuring opeens wel deugen – ; mensen die de kans kregen om hun zege te doen om het keurige, rede imago van de vredesbeweging te bevestigen. Zo kregen demonstranten in Londen op 15 februari 2003 iemand van de Liberal Democrats – het Britse D 66 – voorgeschoteld als spreker. Het idee dat met een minieme switch naar iets minder militaristische politici de oorlog te stoppen zou zijn, werd aldus aangemoedigd. Voor de dag zelf maakte dat weinig uit. Maar toen de oorlog er eenmaal was, verdween de oppositie van de LibDems als sneeuw voor de zon. Wat echter niet was verdwenen was het fatale effect van de democratische illusie: heel veel van de miljoenen die op die dag demonstreerden, geloofden écht dat een zo overduidelijk néé de politici op tijd tot andere gedachten kon brengen. En zelfs de mensen die daar sceptisch over waren, hadden geen idee wat ze zouden moeten doen als de politici de overduidelijke afkeer vanuit de bevolking zouden trotseren en toch ten strijde zouden trekken. Wij hebben als burger onze verantwoordelijkheid genomen en nee gezegd. Kunnen wij het helpen dat onze politici de hunne niet nemen en weigeren naar ons te luisteren? Ja, dat kunnen we helpen – als we verder kijken dat het democratische keurslijf. Maar ook de sceptici waren gevangen in de democratische illusie. Als politici niet luisterden, dan schonden ze de democratie, maar daar viel verder – behalve opletten wat je stemt – niet zo veel aan te doen.

Welnu, het is niet vreemd dat gematigd linkse krachten – in Nederland de SP en GroenLinks, prominent in de bewegingen, in de VS allerhande progressieve Democraten – er zo’n wereldbeeld op nahielden en de beweging breed en gematigd wilden houden. Maar in de plaatselijke comités en netwerken waren vaak radicaler groepen – van antimilitaristen, pacifisten, Trotskisten – actief. Zij speelden vaak een initiërende en aanjagende rol. Je zou kunnen zeggen dat vanuit zulke groepen een veel radicaler inzicht in de oorlog zou klinken. Dat gebeurde eigenlijk nauwelijks, of beter: voor zover het gebeurde, was het gescheiden van het werk dan als hoofdzaak gezien werd: mobilisatie.

Ik herinner me dat uit mijn eigen werkzaamheid als lid van de Internationale Socialisten (IS). Wat was het belangrijkste gesprek? Hoe krijgen we de bussen naar Amsterdam op 15 februari vol, hoe verspreiden we de posters en de flyers voor de demonstraties, hoe vinden we nieuwe bondgenoten voor plaatselijke anti-oorlogsplatforms? De breedte, de mobilisatie, dat telde. Waar bleven onze anti-imperialistische analyses? In de krant, en op discussiebijeenkomsten. Daar gingen we wel de diepte in, voor een veel kleiner publiek. Dat gaf op zichzelf niet. Wat wel gaf is dat een vertaling van radicale inzichten naar nadenken wat dat betekent als je daadwerkelijk een oorlog wilt stoppen, vrijwel ontbrak. Het idee dat demonstraties de kern waren, domineerde. Wat als de politici de demonstraties bleven negeren? Wat als nee zeggen niet voldoende is, wat als het nodig wordt om nee te dóén? Stilte Misschien dat we het daar later over kunnen hebben. Misschien een brochure of boek erover lezen. Nu terug naar de hoofdzaak: is de SP al benaderd? En de PvdA? En de moskee, en de kerk, en wellicht Jan Mulder?

Sterker, er was een neiging om mensen die tot hardere, directe acties wilden overgaan, daarin te ontmoedigen. Het leidde immers af van de hoofdzaak: de brede mobilisatie. Het leidde ertoe dat goede mensen zich zouden isoleren van de hoofdstroom en zich tegen een uur kapot zouden beuken. Met dat soort argumenten heb ik zelf in Tilburg een handvol mensen bestookt die dachten in de richting aan hardere, echt ontregelende, actievormen. Precies verkeerd, want precies hardere actievormen zouden nodig zijn geweest in het lange en radicale gevecht dat het stoppen van een oorlog betekent. Ja, we waren kort voor de oorlog begon met een flink aantal IS-ers op een actie van burgerlijke ongehoorzaamheid, namelijk een burgerinspectie op luchtmachtbasis Volkel. Maar die actie was symboliek, waardevol als zodanig maar geen begin van het daadwerkelijk verstoren van de oorlogsmachine. En IS-ers namen er aan deel om de voelhorens ook in het deel van de beweging wilden hebben dat dit soort acties deden – niet omdat de IS directe, confronterende acties als belangrijk zagen in de strijd. Weliswaar werd de hardheid van het gevecht op papier niet ontkend, ook niet door de IS. Maar nu nog niet, láter misschien. Eerst dat draagvlak, die brede mobilisatie. Feitelijk liet de IS – lieten wij, ook ik – na om binnen die mobilisatie de democratische illusie te ondermijnen. Hetzelfde gebeurde internationaal. Dat de LibDems (1) op dat podium stonden was te danken aan de Stop the War Coalition, waarin de zusterorganisatie van de IS, de SWP een sleutelrol innam. Wie kritisch was op de LibDems in die rol, kreeg mede door die SWP nauwelijks poot aan de grond. De SWP, in naam revolutionair, verdedigde hier de democratische illusie tegen de krachten die wél radicaler antwoorden én strategieën zochten, en daartoe bereid waren om wat oppervlakkige mooiweervrienden voor het hoofd te stoten. Andere radicaal-linksen deden, met tactische variaties, vaak niet heel veel anders. De democratische illusie kreeg zo dus niet de ondermijning die zo nodig was, en degene die daar wel pogingen toe deden, waren te gering in aantal en te versnipperd om veel gewicht in de schaal te leggen. Dat niet alleen: de democratische argumentatie – brede beweging boven alles – werd ook ingezet tegen radicale tendenzen. Alsof er voor het daadwerkelijk stoppen van misdaden toestemming van een meerderheid nodig was of zoiets. Alsof je niet ook, via het gebruiken van hardere actievormen, geen bredere groepen kunt helpen doordringen van de urgentie van de strijd, van de noodzaak om niet alleen te protesteren tegen een oorlog, maar het voeren ervan – het plegen van een misdaad – daadwerkelijk tegen te werken.

Tijdens februari en maart 2003 was nog niet meteen duidelijk wat voor kolos op lemen voeten de vredesbeweging was. Dat veranderde echter snel, toen de oorlog eenmaal op gang was, de bezetting van Irak al snel een feit, en er vervolgens een strijd tussen bezettingsmacht en gewapende strijdgroepen op gang kwam. Het democratische nee was duidelijk niet afdoende geweest om de oorlog te voorkomen. De snelle instorting van Saddams regime deed veel oppositie vervolgens wegkwijnen, de straten stroomden sneller leeg dan ze waren volgestroomd. Je zou zeggen: tijd om de illusies af te schudden en te zoeken naar een diepere kritiek en een steviger strategie. Een totale afwijzing van de oorlog en het systeem erachter was nodig, en een strategie waarin niet alleen het draagvlak voor de oorlog, maar ook het concrete vermogen om die oorlog te voeren werd gesloopt. In zo’n strategie zijn demonstraties, publieksbijeenkomsten en voorlichting een onderdeel, maar niet meer dan dat. In zo’n strategie hoort gesproken te worden over sabotage, dienstweigering, muiterij, blokkades van wapen- en troepentransporten, stakingen in oorlogsondersteunende industrie en zo meer. En dat gesprek erover diende dan niet enkel de vorm aan te nemen van het belichten van historische voorbeelden zoals wel gebeurde. Daar moest een tastbare praktijk aan vastgemaakt worden.

Leidende krachten in de vredesbeweging, ook groepen met op papier een radicaal verhaal, zoals de IS, lieten dit na. In plaats daarvan kregen we een herhaling van zetten: een of twee keer per jaar een vredesdemonstratie, bijvoorbeeld als Bush het land bezocht. Dit werd dan verheven tot het aller-, állerbelangrijkste wat ons te doen stond. En het viel eigenlijk steeds tegen, al maakten we onszelf graag iets anders wijs. Aandacht voor de analyse van de oorlog en soms ook imperialisme was er wel, maar veelal op een theoretische manier, op bijeenkomsten en symposia, gescheiden van de strijd. De demonstraties kregen steeds meer een ritueel en futiel karakter, met een sterk geslonken aantal deelnemers; het voelde steeds meer als ‘daar gáán we weer’. Meer dan enkele duizenden van die deelnemers hebben we er in Nederland niet meer gezien, met uitzondering van twee forse demonstraties na abrupte Israëlische agressie, in juli 2006 en vooral januari 2009. De bijeenkomsten – vaak van de IS en samenwerkende organisaties – werden eerder een middel om de eigen club op te bouwen dan dat ze werkelijk in dienst stonden van de opbouw van niet enkel protest, maar daadwerkelijk verzet. Enorme hoeveelheden energie zijn er tussen 2003 en 2008 in al dit soort activiteiten gestoken. Op het effectieve verzet wachten we nog steeds. Het was dit politieke falen van radicaal-links waardoor de fatale democratische illusie haar greep kon behouden, en zelfs versterken toen Obama zijn wandeling naar het Witte Huis begon.

Er was echter meer dan enkel de democratische illusie die een effectieve vredesbeweging frustreerde. Er was ook een, deels ermee strijdige, anti-imperialistische illusie. Voor zover bijvoorbeeld Trotskistische groepen – of anderen: in de VS was er het aan een hard-Stalinistisch  partijtje gelieerde International Action Center in een soortgelijke rol – dat zich als radicale stroming lieten gelden, was het door deze illusie te verspreiden. Die kwam erop neer dat er gepleit werd voor solidariteit met krachten die zich tegen het imperialisme van de VS verweerden, ongeacht de specifieke aard van die krachten. In Irak namen dit soort anti-imperialisten – ik destijds ook – het op voor wat het gewapend verzet genoemd werd: de nationalistische en islamistische groepen die met een guerrillastrijd de Amerikaanse bezetter het leven zuur maakten. Nu is het volstrekt juist om te onderstrepen dat het logisch is dat mensen tegen een bezetter de wapens op te nemen. Het afkeuren van gewapende strijd tegen een bezetter, uur omdat het gewapende strijd is, geef revolutionair gezien geen pas, zeker niet in een land dat die bezetting steunt of uitvoert. Wie in Irak aanslagen pleegt op Amerikaanse soldaten, is daarom nog geen crimineel of terrorist, maar gewoon één van de strijdende partijen in een oorlog. So far, so good.

Maar dat wil helemaal niet zeggen dat we ons (hadden) moeten identificeren met de groepen die deze gewapende strijd voerden! Het idee dat we voor de overwinning van – in dit geval – een coalitie van Baathisten en Islamisten moesten pleiten, enkel en alleen omdat die botsten met het Westerse imperialisme, was verkeerd. Net zo verkeerd als het idee – waart het mee samenhing – dat zwakkere staten, ongeacht hoe ze bestuurd werden, door anti-imperialisten in verdediging moesten worden genomen als grote imperialistische staten – de VS boven alles – zulke staten aanviel. Het was het wereldbeeld achter het “Handen af van Irak”, Handen af van Iran”, “Handen af van Libië” – alsof het verdedigen van lánden de taak van vredesactivisten is, en niet het verdedigen van  ménsen. Dat een imperialistische aanval op zulke staten afwijzing en verzet verdient, klopt. Dat we hierin echter partij moeten kiezen bínnen de oorlog zelf, klopt niet. In een imperialistisch functionerend kapitalisme – een kapitalisme waarin bedrijven en staten grensoverschrijdend concurreren – is élke staat imperialistisch, dat wil zeggen bezig met deze grensoverschrijdende rivaliteit. Dat kleintjes minder ver komen in die strijd, verandert daar niets aan. Ik weet het: bij dit partij kiezen was geen inhoudelijke vereenzelviging met bijvoorbeeld de dictatuur van Saddam inbegrepen. Dat moest er nog bij komen! Maar de nederlaag van één van de strijdende partijen werd toegejuicht in dit perspectief – terwijl vanuit een perspectief waarin bijvoorbeeld arbeiders in Irak er toe doen, beide kanten, zowel de Amerikaanse aanvaller als de Iraakse onderdrukker, de vijand waren en als zodanig bejegend dienden te worden…

Het partij kiezen voor gewapende groepen op basis van het feit dat ze in botsing waren met bijvoorbeeld de VS, zette mensen ook op het verkeerde been. Zo heel consistent ‘anti-imperialistisch’ bleken ze vaak niet. Soennitische gewapende strijdgroepen bleken doodleuk omkoopbaar toen generaal Petraeus de zin daarvan zag. Geef ze een salaris en een baan in het politieke bestel, en ze staakten de strijd tegen de regering en de VS. Tot zover het “anti-imperialisme”. Erger was dat een inhoudelijke kritiek op dit soort formaties vrijwel ontbrak, of naar de theoretische documenten en dus naar de achtergrond verdween. Over het optreden van de bijvoorbeeld sjiitische milities van Al Sadr en zijn Mahdi-leger tegen andersdenkenden, tegen vrouwen en (echte of vermeende) homoseksuelen las je in de pers van dit soort anti-imperialisten veel en veel te weinig. Sadr voerde de massa’s aan tegen het imperialisme, dát telde. Socialist Worker, krant van de binnen de Stop the War Coalition tot in 2009 dominante SWP, drukte in 2005 doodleuk een stuk toespraak van een woordvoerder van Sadrs beweging af. Dat je pas geloofwaardig werd als je beide kanten afwees, én de wrede bezetting, én het politieke project van autoritaire groeperingen zoals ook die van Al-Sadr die de strijd tegen die bezetting helaas domineerden, dat werd miskend. Dat maakte het echter makkelijk om de wat radicaler, anti-imperialistische delen van de vredesbeweging af te schilderen als vrienden van enge gewelddadige Al Qaeda-fanatici. Dat waren ze natuurlijk niet. Maar ze deden te weinig om die indruk te weerleggen, omdat ze veel te terughoudend waren in het afstand nemen van die stromingen die wel tegen de bezetting vochten, maar vanuit een reactionaire insteek. ‘De vraag is nu eenmaal niet alleen: waar vecht club X nu tégen -en is dat toevallig iets waar wij zelf óók tegen vechten? De vraag is evenzeer: waart vecht zo’n club nu eigenlijk vóór – en wat vinden we dáár van?

Slechts marginale groepen en personen – Bill Weinberg op het blog van World War IV Report bijvoorbeeld – probeerden zo’n consistent standpunt – tegen bezetting én tegen reactionaire stromingen in botsing met de bezetting – in te nemen. Die besteedde bijvoorbeeld systematisch aandacht aan arbeidersbewegingen en vrouwenorganisaties, aan seculiere en antiautoritaire krachten die zowel bezetter als islamistische gewapende groepen tegenover zich vonden. Die wáren er in Irak wel degelijk, maar uit de gangbare anti-imperialistische publicaties, van Trotskisten en aanverwanten, werd je dat nauwelijks gewaar. Aandacht daarvan leidde maar af van de hoofdzaak, de anti-imperialistische strijd. Van de politieke geloofwaardigheid daarvan bleef net zo min veel over als van de aantrekkelijkheid voor bredere lagen om zich achter dít soort ‘radicalisme’ te scharen. Zo botste het effect van de anti-imperialistische illusie ook nog eens met het zoeken naar het reedst mogelijke draagvlak dat met die andere, democratische, illusie samenhing. Zo verzwakte het de beweging in breedte én in inhoudelijke kracht. Had het allemaal anders gekund?

(1) en niet LibComs, zoals een alerte lezer opmerkte. Dank denoorserridder voor de correctie:) (noot toegevoegd 23 maart 2013 14.44 uur)

Peter Storm

,

  1. #1 by peter on 2013/03/23 - 15:45

    Haha, wat stom , dankjewel, gecorrigeerd inmiddels.

  2. #2 by denoorseridder on 2013/03/21 - 15:34

    Halverwege staat 2 maal LibComs i.p.v. LibDems

  3. #3 by jasper on 2013/03/18 - 17:19

    Bedankt voor deze serie, goed om 10 jaar later nog eens terug te kijken.

    Ik was actief in het Nijmeegs Platform tegen de Nieuwe Oorlog (dat was opgericht voor de aanval op Afghanistan), en van daaruit gingen we ook regelmatig naar landelijke bijeenkomsten (wij waren één van de weinige lokale groepen die niet op de een of andere manier door een landelijke organisatie al vertegenwoordigd waren daar). Inderdaad werden we daar vooral gezien als lokaal mobilisatieplatform in dienst van een groter plan waar we verder geen zeggenschap over hadden. We zijn na 20 maart wel doorgegaan met allerlei activiteiten: onder andere trainingen/skill sharing in directe actie en het blokkeren van wapentransporten. We gingen bij het bezoek van Bush ook niet naar de demo in Amsterdam (van IS ea) maar naar Maastricht waar Bush aankwam. We zamelden geld in voor Indymedia in Irak, deden allerlei kleine acties op straat, oa rond de (militaristische) Nijmeegse Vierdaagse.
    Zowel landelijk als internationaal was er nauwelijks een netwerk opgebouwd om dit soort kleinschalige activiteiten te verbinden en zichtbaarder te maken. We probeerden wel zelf direct contacten te leggen, organiseerden filmavondjes soms met internationale gasten, en maakten wat jolige youtubefilmpjes (http://youtu.be/M10GgiD5RI0 en http://youtu.be/VjDVjbSNInE)
    Er was behoefte aan directere en concretere acties die ook de link tussen de oorlog en het kapitalisme duidelijk konden maken. Daarom richtten de acties zich ook meer en meer op andere themas, zoals consumptie (nietwinkeldag), bezuinigingen van Balkenende, de G8, etc door middel van ludieke acties maar ook kraakacties en bezettingen.
    Mijn conclusie is dan ook dat de golf van protest rond de Irak oorlog heeft bijgedragen aan een bescheiden opleving van lokale initiatieven in Nijmegen. De landelijke mobilisaties kostten inderdaad vooral veel energie en boden op zichzelf geen perspectief voor vervolgacties (radicaal of minder radicaal), daarvoor zijn meer permanente lokale structuren nodig, gemaakt door mensen die geen illusies meer hebben over parlementaire democratie, anti-imperialistische strijd, linkse voorhoedes en hun strategie. Op ‘effectief verzet’ moet je natuurlijk niet gaan zitten wachten…

Comments are closed.