Angola: observaties rond verkiezingen


3 september 2012

De MPLA, al 37 jaar regeringspartij in Angola, heeft wederom de verkiezingen gewonnen, met een grote meerderheid van 74 procent van de stemmen. Een echt open race was het niet, gezien de verregaande greep die MPLA en aanhang heeft over bestuur en media. Intussen is er wel degelijk van sociale onvrede sprake in deze economisch snelgroeiende maar van sociale tegenstelingen doortrokken oliestaat in Afrika.

Angola is een onafhankelijke staat sinds 1976. Daar ging een lange guerrilla-oorlog tegen Portugal, de koloniale macht, aan vooraf. Die kwam tot een einde nadat in 1975 militairen een einde aan het fascistische regime van Caetano hadden gemaakt, waarna sterk en dieper volksverzet verdergaande verandering afdwong in wat als de Anjerrevolutie bekend stond. De radicale strekking van die revolutie zette niet door, de uitkomst was een parlementaire democratie die het kapitalisme moderniseerde. Maar onvrede in het leger over de uitzichtloze koloniale oorlogen in onder meer Angola en Mozambique had bijgedragen aan het verzet tegen de dictatuur. Met de val van die dictatuur kwamen ook Portugals koloniale ambities aan hun einde. De weg naar Angola’s onafhankelijkheid lag open.

De belangrijkste antikoloniale beweging, de MPLA, had een linkse inslag en was vergelijkbaar met bijvoorbeeld de Vietnamese guerrillabeweging tegen Frankrijk en later de VS. Een fascinerende tekst uit 1980, geschreven door Martin Spence, geeft een kritische analyse van die MPLA vanuit anarchistisch gezichtspunt.

Vrede werd het met die onafhankelijkheid intussen bepaald niet. De MPLAkreeg steun van Cuba en de Sovjetunie. Er waren ook twee rechtse guerrillabewegingen opgekomen, de FNLA die al snel onbeduidend werd, en vooral de UNITA. Die ging na de onafhankelijkheid een strijd aan tegen de inmiddels regerende MPLA, en kreeg steun uit Zuid-Afrika en indirect ook uit de VS. Angola viel zo ten prooi aan een bloedige confrontatie tussen rechts en wat linkser, en indirect tussen het Amerikaanse en het Russische imperialisme. De MPLA vestigde intussen een eenpartijstaat, met de bekende stalinistische patronen: een staatsgeleide economie, en autoritair doorgevoerde sociale hervormingen.

De UNITA zette hoer vrijheidslievende pretenties tegenover, maar onderscheidde zich vooral door de wreedheid waarmee ze alles wat met de MPLA te maken had, aanviel, burgers op grote schaal ombracht en dergelijke. UNITA was hierin vergelijkbaar et bijvoorbeeld de Contra’s, de terreurbendes die met CIA-steun het door de linkse Sandinisten bestuurde Nicaragua ontwrichtte tussen 1979 en 1990. ook de fondsen kwamen uit soortgelijke hoek: CIA, drugsgelden, Saoedische subsidies. Zuid-Afrika vocht aan de kant van UNITA mee, vanuit de angst dat een links geregeerd Angola steun zou geven aan geestverwant verzet tegen het toenmalige apartheidsbewind. Cuba stuurde militairen naar Angola om de MPLA-regering te ondersteunen.

De oorlog sleepte zich voort, totdat UNIA-chef Jonas Savimbi om het leven kwam. Dat was in 2002. tegen die tijd was er allang geen Sovjetunie meer, en evenmin een officieel apartheidsregime in Zuid-Afrika (al doet de Zuid-Afrikaanse politie met haar machinegeweersalvo’s tegen mijnwerkers soms anders vermoeden). De Koude Oorlog en daarmee één van de factoren die de dynamiek bepaalden van het Angolese conflict,, was voorbij, en met het verdwijnen van de door die Koude Oorlog getekende, en wegens misdaden ok terecht verafschuwde, Savimbi, kwam de weg naar een akkoord tussen UNITA en de MPLA open. Er kwam een soort van vrede, in de zin van afwezigheid van openlijke oorlog, in het geterroriseerde land. Er kwam ook, formeel althans, een einde aan de eenpartijstaat. UNITA werd een partij en nam deel aan verkiezingen.

Er brak een periode aan van snelle economische groei. Het land beschikt over de op één na grootste olievoorraden van Afrika, en de MPLA had intussen ook meegedaan aan de wereldwijde economische draai. Multinationale ondernemingen waren volop actief. De MPLA-regering en haar vrienden had haar vingers in staatskas en oliekas, corruptie was en is er volop. Peter Vermaas schreef in de NRC over president Dos Santos dan ook: “Er is vooral kritiek op zijn autoritaire regeerstijl en de allesverzengende corruptie die bovenal zijn eigen familie niet onbemiddeld heeft gelaten.” Onvrede is er, en dat is met de schrijnende verschillen tussen arm en rijk ook logisch. De UNITA is echter niet bepaald een geloofwaardig voertuig voor die onvrede. De wreedheden van die club zijn niet vergeten, en de rechtse signatuur van de beweging/ partij maakt haar ook tamelijk ongeschikt als protestbeweging van arm tegen rijk. Bij verkiezingen van 2008 scoorde de MPLA maar liefst 82 procent. Dat is deze keer dus acht procent minder, en UNITA bemachtigde 18 procent waarmee ze vrijwel verdubbelde ten opzichte van 2008. Er is intussen een derde partij: CASA-CE. Die vergaarde 4,6 procent. Deze partij is opgestart door een ex-functionaris van de MPLA, iemand die uit de UNITA is gestapt, en diverse andere oppositiefiguren. Het betreft kennelijk een project van dissidenten van binnenuit het bestel, het maakt nie echt de indruk van een grassroots-beweging. Maar kennelijk vinden de autoriteiten de partij toch dreigend: kort voor de verkiezingen pakte de politie in de hoofdstad een aantal aantal partijeden op en opende het vuur af tijdens een protest waarin vanuit CASA-CE toestemming geëist werd om verkiezingswaarnemingswerk te kunnen doen.

Nu staat Angola dus wederom vijf jaar MPLA-bestuur te wachten. Maar veel mensen zijn straatarm, en lang niet iedereen is in de stemming om op verbetering te blijven wachten. Het percentage mensen in diepe armoede bedraagt volgens VN-gegevens 55 procent. Barnaby Phillips citeert een bewoner van een krottenwijk, gebouwd door mensen die acht jaar geleden uit hun woningen zijn gejaagd o plaats te maken voor prijzige woningen. “We zijn allemaal Angolezen”, aldus de man, “en ik heb jaren gevochten in de oorlog. Maar nu zijn we moe van het wachten.” Kennelijk is deze man niet meer piepjong, want die oorlog is al geruime tijd voorbij. Maar veel mensen in het land zijn wel jong: de helft van de 19 miljoen bewoners zijn 18 jaar of jonger. In Tunesië en Egypte heben we gezien hoe de mix van wijd verbreide armoede, een jeugdige bevolking en een ondanks enige democratische speelruimte nog steeds verregaand autoritair en corrupt bestuur kan exploderen.

Zoiets is in Angola niet ondenkbaar, en kennelijk beseft de regering dat ook. Zo dook er in de eerste week van maart 2011 een oproep om op 7 maart te protesteren in de hoofdstad Luanda op. Dit was in de opwindende weken dat het ene na de andere land felle protesten, ‘Facebook-revoluties’ en dergelijke, meemaakte. Pakweg 15 mensen werden van tevoren opgepakt, militaire politie was nadrukkelijk op straat aanwezig, van protest op straat was die dag geen sprake. De staat organiseerde massaal bezochte pro-regeringsmanifestaties met een half miljoen deelnemers, en sprak tevens dreigende taal. In de Guardian werd een dag later gesproken over de “geest van revolutie” die wel degelijk ook in Angola opdook. Deze korte episode van in de kiem gesmoord protest – waarvan ik de gegevens uit de prachtige forumthread op Libcom met de veelzeggende titel “The Tunisia effect: where next?” heb geplukt – was helaas (nog?) niet de start van iets veel groters, in ieder geval niet onmiddellijk en niet merkbaar. Wat niet is kan alsnog komen.

,

Comments are closed.