zaterdag 14 mei 2016
Deel 3 van een serie in reactie op het stuk “Anarchisme gaat de revolutie niet brengen”. Het betreft een handvol wat lossere punten, vandaar dat ik tussenkoppen heb aangebracht.
3a Kleinschaligheid, autonomie en het goede gevoel
De auteur vervolgt met een kritiek op de kleinschaligheid die veel anarchisten wel prima vinden, “omdat het een gevoel van autonomie geeft.” Het is een onzin-argument, een verdraaiing die dat van bijzaak hoofdzaak maakt. We streven daadwerkelijk autonomie na, in het hier nu van onze strijd, en ja, dan zijn strijd- en organisatievormen waar we greep op kunnen houden noodzakelijk. Die autonomie waar JW naar verwijst, is een verschijnsel, een sociale verhouding, een dimensie van strijd en organisatie. Het bijbehorende gevoel is het punt niet.
In werkelijkheid kiezen we vaak een kleinschalige aanpak omdat we met weinig mensen zijn en toch iets willen doen. Maar vooral ook omdat kleine groepen wendbaar zijn, en makkelijk in de greep van de deelnemers blijven. Niet het gevoel van autonomie, maar daadwerkelijk autonoom functioneren is wat anarchisten hier zoeken. Zoals wij straks een vrije wereld willen zien waarin mensen samen en afzonderlijk hun levens op poten zetten, zo veroveren we langs deze weg al stukjes vrijheid en autonomie in het hier en nu. Prefiguratie, het in de huidige praktijk al vormgeven van stukjes toekomstwereld, een heden zoeken dat al vooruitwijst naar de toekomst zoals we die willen, het is een concept dat in het hart en ziel van veel anarchistische ‘strategie’ te vinden is. Dat gaat niet over een gevoel van autonomie. Dat gaat om autonomie zelf, niet als ‘einddoel’, maar als doel en middel tegelijk..
Dat dit alles best goed voelt is intussen wel waar. Waarom? Omdat het vaak fun is, en omdat het wèrkt. Je zíet dat je met zes mensen een actie op touw kunt zetten. Je merkt dat twee mensen een spoor van stickers en posters door een stad kunnen trekken. Het is de voldoening van iets dat wèrkt, en dat jij dat samen met mensen hebt bewerkstelligd. Het is ook het onweerstaanbare gevoel iets gedaan te hebben dat tegen hun regels is, en waar je toch mee wegkomt. Revolutie is ergens toch ook gewoon gegeneraliseerd kattenkwaad, op de spits gedreven en voorzien van doelbewustzijn en argumenten. Dat anarchisten dit stukje ’empowerment’ voor elkaar krijgen met zeer weinig mensen, en daar expliciet ruimte voor bieden in onze aanpak, onze ‘strategie’, is een pluspunt van die aanpak, dacht ik zo. Wij hoeven in ieder geval niet te wachten tot we ‘de massa’s’ hebben bereikt met onze ‘lijn’.
Als we met weinig mensen al dingetjes kunnen doen, kun je nagaan hoe méér mensen méér dingetjes tot stand kunnen brengen. Daarvoor hebben we dan echter niet zozeer een grotere groep nodig, maar veel eerder een groter aantal kleinere groepen, waar nodig onderling verbonden. Kleine groepen kun je prima verbinden via federaties en netwerken zodat je, heel kleinschalig werkend, een miljoenenmenigte op straat kunt helpen verschijnen. Kleinschaligheid van werken is niet hetzelfde als afzien van omvangrijke sociale strijd, het is juist voorwaarde om ook die strijd werkelijk in handen van de deelnemers te houden, niet in handen van een hoofdbestuur van vakbond, partij of zelfs ‘beweging’. Compacte dynamische kleinschaligheid is een kracht, als je er tenminste gebruik van weet te maken.
3b Subcultuur, “puurheid” en het vuur van revolte
JW ziet in het door hem gesignaleerde genoegen-nemen-met-kleinschaligheid een reden dat de anarchistische beweging teveel een incrowd is, een scene. Ik denk dat dit scene-aspect bestaat. Ik denk dat het een problematisch verschijnsel is. Ik denk echter niet dat het ook maar iets zegt over het anarchisme als theorie. Elke groep mensen die tegen de stroom in iets op touw zet, ontwikkelt scene-aspecten. De Internationale Socialisten (IS), een trotskistenclub waar ik bijna twintig jaar deel van uitmaakte, kritiseerden ‘de autonomen’ maar al te graag vanwege hun ‘lifestyle politics’, het subculturele aspect. Niet al die kritiek was en is onzin, veel ervan wordt door anarchisten zelf onderkend en bestreden. De grap is natuurlijk dat ook de IS hun eigen sfeertje, cultuurpatronen, gedragscodes had, met insiders en mensen die zich daarbuiten plaatsten als ze die codes niet volgden: kranten verkopen, met borden zwaaien, ‘naar buiten gericht zijn’. Niets is trouwens een beter bewijs van een incrowd-houding dan juist zo ‘n soort formulering: er is dus blijkbaar een ‘binnenwereld’ van waaruit men zich ‘naar buiten richt’… De IS was – en vermoedelijk ook is, maar ik ben geen insider meer – ook een ‘scene’, alleen de codes waren anders dan in het gemiddelde kraakpand.
Dat subculturele aspect is op zich ook niet erg. Het is het product van een bestaan in de politieke marge, tegenover de boze ‘buitenwereld’ ontwikkelen mensen ook een soort saamhorigheid via cultuurpatronen en een eigen jargon. Zolang we onze marginaliteit niet tot essentie van onze identiteit maken, en de scene-aspecten kritisch blijven bejegenen, als obstakels in de communicatie met mensen buiten onze eigen kringen, doet het verwijt dat we een subcultuur en een scene vormen, me niet meer zo geweldig veel. Ik kan JW van het stuk nu al verzekeren dat de politieke kringen waar hij nu in verkeert, welke dat ook zijn, eveneens een ‘scene’, een subcultuur vormen, minstens embryonaal. Het hoort bij groepsvorming, en zeker bij groepsvorming van dissidente maatschappijkritische stromingen. Ik zal dat echter verder niet tegen de auteur gebruiken, want het is geen valide argument in een discussie over politieke principes.
De auteur verwijt anarchisten vervolgens dat ze vaak acties doen, niet vanwege beoogd resultaat maar vanwege de “morele puurheid” ervan. Kraakpanden worden verdedigd, ongeacht of het werkt, gewoon “uit principe”. Maar “is het strategisch? Haal je er iets uit? Vaak niet.” Als anarchisten ècht “uit principe” bij elke ontruiming het bedreigde pand actief verdedigden, waren er veel en veel meer confrontaties tussen krakers en ME. In werkelijkheid maken krakers, waaronder ongetwijfeld anarchisten, keer op keer een afweging waar het principiële punt wordt afgezet tegen risico ‘s, van arrestatiekans tot en met beeldvorming in de media. En ook uit al die verloren ontruimingen halen we iets: een soort van trots, het trekken van een lange neus naar het gezag, actie-ervaring, een moment van ‘wanorde’ die de facade van de ‘orde’ ontregelt. Meetbaar in gevolgen op het gebied van huisvesting en speculatie is het vaak niet. Maar ook mislukte opstanden houden het vuur van de revolte levend.
Dat zien we in de geschiedenis trouwens wel vaker. Het is met gemeenschappen van Native Americans die zich gewapenderhand verweerden tegen een overweldigende overmacht – en verloren, zoals ze veelal van te voren wisten – vaak niet slechter en soms zelfs beter afgelopen dan met gemeenschappen van Native Americans die van zulk verweer uit briljant tactisch inzicht in de krachtsverhoudingen afzagen en collaboreerden dan wel capituleerden. Vechten en verliezen is niet automatisch minder verstandig dan afzien van het gevecht omdat je niet denkt te kunnen winnen. Zelfs bij nederlagen loont vaak de strijd. Het is keer op keer een afweging. Tot zulke afwegingen zijn anarchisten uitstekend in staat. En ja, soms wegen we verkeerd af. We zijn mensen. Geen politiek concept is een garantie tegen het maken van inschattingsfouten.
Het meten van resultaten van verzet in termen van concreet beleid, bij kraken dus bijvoorbeeld in termen van het verhinderen van een concrete ontruiming, is dus veel en veel te beperkt. Nee, we verzetten ons niet uit “morele puurheid”, een niet bestaande, onbestaanbare en irrelevante zaak. We verzetten ons omdat we néé voelen, néé zeggen, néé schreeuwen en dus néé doen. Dat komt diep van binnen, en dat is wèl een gevoel. Het is tegelijk ook veel meer. Het hoort bij het opbouwen van wat in anarchistische tradities wel eens een ‘cultuur van verzet’ wordt genoemd. Bovendien: ook reeksen van mislukte verdedigingsacties drijven de politieke prijs van ontruimingsbeleid op. Allemaal strategische noties die de auteur miskent maar die anarchisten veelal doordacht – niet perse juist, maar wel doordacht – hanteren.
3c Nationalisme, (soms) wegwijzer naar bevrijding?
Een diepgaand meningsverschil met anarchisten heeft de auteur waar het gaat om de categorische afwijzing door anarchisten van natiestaten, een afwijzing die ook weer wordt gezien als een gevolg van wat “‘pure’ ideeën” wordt genoemd. “Per definitie alle natiestaten afwijzen lijkt logisch” als je naar Nederland kijkt “Maar daaruit de conclusie trekken dat natiestaten per definitie verkeerd zijn is te simplistisch.” Waarom? “Wat bijvoorbeeld te denken van Palestijns, Koerdisch of Filippijns nationalisme? Dat manifesteert zich juist als een progressieve factor, die het volk in de richting van bevrijding wijst.” De weg gewezen waarheen? Naar een politieke constructie waarin de koloniale gouverneur, de koloniale plantagehouder, de koloniale bezettingstroepen, vervangen worden door een nationale premier, een nationale plantagehouder – een staatsfunctionaris ongetwijfeld, met het juiste partijboekje – en natuurlijk een bevrijdingsleger. De arbeiders en boeren werken nu voor machthebbers wiens taal ze verstaan, wiens nationale herkomst ze delen. Nee, dat wijst niet naar bevrijding. Dat wijst naar vervanging van de onderdrukkers, met nationalisme als bindmiddel tussen de onderworpen bevolking en de nieuwe machthebbers, of minstens machthebbers-in-de-dop.
Is daarmee solidariteit met bijvoorbeeld Palestijnse strijd onzin? Geenszins. De essentie daarvan is niet de Palestijnse staat, maar de zelfbeschikking van de Palestijnse bevolking waarvan die staat maar één van de mogelijke uitkomsten is. Die strijd gaat tegen koloniale bezetting, en strijd tegen koloniale bezetting is rechtmatig en juist. Maar om ja tegen de Palestijnse strijd te zeggen, is het helemaal niet nodig om ook ja te zeggen tegen het staatkundige doel dat door bepaalde bewegingen aan die strijd wordt meegegeven. Ik vind dat aan de koloniale bezetting van Palestina door Israël een eind dient te komen, ik sta daarmee aan de kant van Palestijnen in verzet. Ik snap dat, als Palestijnen die strijd winnen, de leiding van die Palestijnen waarschijnlijk een nieuwe, Palestijnse natiestaat zal stichten. Als Palestijnen dat willen, heeft geen staat het recht ze daarin te dwarsbomen. Maar ik hoef dat idee daarom nog niet te omarmen.
De vorming van een Palestijnse natiestaat is niet datgene wat de Palestijnse strijd rechtvaardig maakt. Wat die strijd rechtvaardig maakt is haar antikoloniale essentie: het afwerpen van een juk. Wat er vervolgens gebeurt, is aan Palestijnen zelf om te bepalen, niet aan mij. Dát is zelfbeschikking. Ik kan alleen maar hopen dat het idee van een géénstatenoplossing daar voet aan de rond krijgt. De Palestijnse strijd is dus een goede zaak niet dankzij, maar ondanks de dominante nationalistische inkleuring ervan. Kijk naar de uitkomst van eerdere nationale bevrijdingsstrijd. Kijk naar het Filipijnse nationalisme bijvoorbeeld, de ideologie van de huidige Filipijnse elite in een land dat ooit rechtstreeks een kolonie was maar nu formeel een onafhankelijk land. Maar ik vermoed dat de auteur dát Filipijnse nationalisme niet bedoelt.
Hoe dat ook zij, ik zie geen enkele reden om van de afwijzing van natiestaten als doel van strijd ook maar een millimeter afstand te nemen. Natiestaten zijn ondingen, nationalisme is altijd reactionair, óók waar strijd waarvan bepaalde doelen in nationalistische termen wordt geformuleerd dat niet per definitie is. Weg met elke koloniale bezetting! Leve degenen die zulke bezetting daadwerkelijk weerstreven in een antikoloniale bevrijdingsstrijd! Maar laten we hopen dat, na de val van de bezetter, er ruimte komt voor een diepere zelfbeschikking die elke nationale perken te buiten gaat omdat ze geen staten en geen grenzen erkent.
(wordt vervolgd)
Peter Storm
#1 by spelbreker on 2016/05/14 - 14:01
native Americans zijn nazaten van de Filistijen en Feniciërs.