Bij de dood van een muziekpionier: Harnoncourt en de historische uitvoeringspraktijk


zondag 6 maart 2016

Nicolaus Harnoncourt, cellist, dirigent, muziektheoreticus en pionier wat uitvoering van muziek betreft, is gisteren overleden.  Klassieke muziekzender Radio Vier heeft terstond de programmering aangepast, en dat vind ik terecht. De man was invloedrijk, en zijn bijdrage is het best waard om op een dag als vandaag extra onder de aandacht te worden gebracht.

Ik ga geen analyse van ‘s mans leven en werken geven,  maar zet gewoon wat gedachten op een rijtje. Veel van wat er te weten valt vindt je op een aan hem gewijde website waar onder meer een biografisch stuk  staat met mooie details. Zo las ik dat het horen van de Zevende Symfonie van Beethoven hem motiveerde op daadwerkelijk verder te gaan en muziek als middelpunt van zijn leven en werken te maken. Zo ‘n iemand moet haast wel deugen, denk ik dan, want precies die symfonie is één van de meest indrukwekkende muziekstukken, ever, en kennelijk dus niet alleen wat mij betreft. De website bevat ook een tijdlijn met overzicht  van wat hij allemaal op CD heeft gezet en op het podium heeft uitgevoerd. Het is indrukwekkend. Van welke andere uitvoerend musicus zijn er zowel de complete negen symfonieën van Beethoven, opera ‘s van Monteverdi uit de zeventiende eeuw maar ook Porgy and Bess van George Gershwin uit de twintigste eeuw tot stand gekomen? En het waren niet alleenoverbekende werken. Opera ‘s van Schubert deed hij ook, en dat zijn stukken die je zelden hoort.

Nu ku je misschien denken: okay, hij nam dus véél verschillende muziekstukken op, maar méér is niet per se beter. Klopt. Harnoncourts betekenis is echter geen kwantitatieve kwestie. Hij was, ik zei het al, uitvoeringspionier. Vanaf de vroege jaren vijftig zocht hij systematisch naar uitvoeringen van zeventiende en achttiende, later ook negentiende en twintigste eeuwse, muziekstukken waarmee hij probeerde te laten horen hoe het ‘destijds’ geklonken kan hebben, in de tijd dat componisten van lang geleden hun muziek schreven. Dit was betrekkelijk nieuw, en vaak erg verfrissend.

Als je oude plaatopnamen van Bach – achttiende eeuwse barokmuziek hoort, dan klinkt het als Brahms, als negentiende eeuwse romantiek. Dikke stroperige violen, gezwollen sfeer, véél vibrato. Wat is vibrato? Luister naar een operafragment van Verdi of Wagner (YouTube kan helpen als je platencollectie van deze twee heren is gevrijwaard). Dat trillen in de stem, zodanig dat je nauwelijks nog hoort vanuit welke noot de trillingen precies op en neer gaan. Dát is vibrato. Een techniek die emotie weergeeft, maar vooral ook zorgt dat stemmen of instrumenten verder kunnen dragen. In de negentiende eeuw, met steeds grotere operahuizen en concertzalen maar zonder elektrische versterking, was dat nodig, deels gewoon om commerciële redenen: grote volle zalen betekende grotere omzet. Maar het was in de klassieke-muziekwereld gewoonte geworden om álle muziek, ook de rechtlijnige Bach en de lichtvoetige Haydn, op deze wijze te spelen. Allemaal emotie en dramatiek, maar of de bedoeling van Bach en Haydn er recht mee werd gedaan, was maar de vraag. Het muzikale lijnenspel dat Barok- en vroeg-Klassieke muziek typeert, vraagt om transparantie. Daar bleef tussen al die overdreve trillende violen, te vaak weinig van over

Harnoncourt, op zoek naar praktijk en klankbeeld van destijds ging verzamelen, studeren en experimenteren. Verzamelen: waren er instrumenten te vinden uit de eigen tijd van de componisten van toen? Studeren: wat voor instrumenten bespeelden die lui destijds precies? Welke tempo’s en speelwijze had de componist op het oog? Hoe wilde de componist ongeveer dat het kllonk? Experimenteren: de muziek uitvoeren zoals studie aannemelijk maakte dat het destijds geklonken had, met de verworven instrumenten uit de tijd zelf. Het was een zoektocht naar authenticiteit, naar historisch verantwoorde reconstructie ook. Vandaar de termen ‘authentieke’ dan wel ‘historische’ uitvoeringspraktijk. Harnoncourt was hiervan één van de grondleggers. Gustav Leonhardt, klavecimbelspeler, was een andere. Hij en Harnoncourt hebben samen alle religieuze cantates van Bach opgenomen, een imposant project want er zijn 193 van die stukken, allemaal pakweg een kwartier, twintig minuten lang. Het project  duurde twintig jaar en het resultaat staat om zestig CD’s… Een derde bekende figuur uit de authentieke muziekpraktijk was Franz Brüggen. Dan is er ook nog John Elliot Gardiner, die in tegenstelling tot het genoemde drietal nog leeft.

De resultaten van de authentieke muziekpraktijk waren opmerkelijk, en werden als schokkend ervaren toen het iets nieuws was. Wèg was het vibrato in de orkesten. Wèg was de stroperigheid. Het spel was strak, puntig, ogenschijnlijk veel minder emotioneel maar de kern van de muziek kwam weer boven de suikerstroop uit. De transparantie was een aanwinst, de in gehouden emotie eveneens. Je kunt het verschil goed horen als je een symfonie van Beethoven beluistert in meerdere versie. Eerst bijvoorbeeld zoals Herbert von Karajan – géén aanhanger van die authentieke muziekpraktijk, maar een in de twintigste eeuw verdwaalde negentiende eeuwse musicus – het uitvoerde. Daarna een uitvoering van Harnoncourt of Brüggen. Von Karajan maakte er een waggelend, af- en aanzwellend spektakel van en laat de boel verzuipen in melodrama. In een ‘authentieke’ uitvoering krijgt het werk haar strakheid en gaat echt dánsen. Deels is dit natuurlijk een kwestie van smaak. Maar ik denk echt dat het verwijderen van dikke suikerlagen die in de negentiende en twintigste eeuw op achttiende- en vroeg-netgentiende eeuwse muziek is gedeponeerd, een opluchting is geweest. Het werk van Harnoncourt en zijn geestverwanten was waardevol en welkom.

Het paste zelf ook wel weer in de tijd. Niet alleen in de klassieke muziek was er die hang naar authenticiti eit. In de populaire muziek zag je soortgelijke ontwikkelingen. Al;s tegenpool van gladde amusementsmuziek had je in de VS in de jaren vijftig een ‘folk-revival’ ook met de ambitie om muziek te laten klinken ‘zoals het oorspronkelijk bedoeld was’ in de gemeenschappen waar de muziek vandaan kwam. Tegenover gladde commerciële countrymuziek had je de ‘old time’ country, met banjo, mandoline en fiddle, waarin heel welbewust gezocht werd – op basis van oude plaatopnames en dergelijke – hoe allerlei liederen oorspronkelijk geklonken moeten hebben. Luister naar de New Lost City Ramblers, die in 1959 bijvoorbeeld een handvol Songs from the Depression  – uit de jaren dertig van de twintigste eeuw– tot leven brachten in. Je hoort muzikale archeologen aan het werk, eigenlijk net zoals Harnoncourt deels ook muzikale archeologie bedreef.

Dat zoeken naar authenticiteit valt deels te duiden als impliciete kritiek op dominante cultuurpatronen waarin grootschaligheid en overdreven vertoon van emotie de boventoon voerde. Zowel bij Harnoncourt als bij old tuime copuntry- en folkmusici proef ik een ‘terug naar de basis ‘terug-naar-de-essentie’-houding. Bij folkmuziek ging dat vaak gepaard met linkse en radicale connotaties: ‘terug naar de basis’was tegelijk ‘terug naar de gewone mensen wiens strijd tegen vertrapping via folkmuziek in de jaren zestig weerklank kreeg. Zulk radicalisme kom ik bij Harnoncourt – kind uit aristocratische ouders, met een graaf als vader en een gravin als moeder – niet tegen. Geen Kropotkiniaanse rebellie bij hem tegen hoge kringen waarin hij opgroeide. Wel een protest tegen “de technologie, het materialisme en het welvaartsdenken”die “geen religie, ja zelfs geen moraal (kennen) ” Hiertegen bracht hij dan muziek als resterende connectie met “het goddelijke” in stelling. Conservatief? Bij hem vast wel. Maar er ligt kritiek in besloten die we best uit dat behoudende kader kunnen helpen breken.

Terug naar de ‘authentieke’ muziekpraktijk zelf. Natuurlijk had die, naast verrijkende, ook beperkende aspecten. Verrijkend, omdat oude muziek er weer fris, afgestoft en springlevend van ging klinken. Beperkend, omdat ook deze richting natuurlijk haar dogma ‘s kreeg, haar onderlinge debatten ook over wat nu precies authentiek was. Daar kwam je natuurlijk niet uit, want authentieke opnames uit 1791 zijn niet voorhanden. Zelf denk ik dat het dan ook iets beter is om van ‘historische’ dan over ‘authentieke’muziekpraktijk te spreken: het was een benaderingswijze van hoe het destijds kan zijn aangepakt, maar hoe authentiek het resultaat was, daar kom je niet achter. Bovendien is reconstructie per definitie niet authentiek, terwijl je natuurlijk ook niet kunt uitsluiten juist nieuwe, niet authentieke- inzichten oude muziek een extra dimensie kunnen helpen geven, de kern ervan naar boven weten te halen zoals zelfs de componist met diens hulpmiddelen dat niet kon. Terug-naar-vroeger is niet altijd hetzeklfde als vooruit-naar-beter.

Want er speelt ook nog iets anders. In 2003 was het vast spannend om Beethoven te laten klinken zoals diens symfonieën in de vroege negentiende eeuw geklonken zouden kunnen hebben. Uit dat jaar stamt een complete set CD’s met al die negen prachtstukken, met Harnoncourt als dirigent. Maar Beethoven was een experimenteel componist en gebruikte de mogelijkheden die hij toen had. Het is best in de geest van die man om diens muziek uit te voeren met de middelen van nú, met moderne instrumenten bijvoorbeeld. Ik denk niet dat hij voor zulke moderniteiten zijn neus zouden hebben opgetrokken. Waarom dan een al te geforceerde zoektocht naar ‘hoe hij het ten gehore zal hebben gebracht’? Feitelijk kunnen we de poging om oude muziek te laten herleven als reconstructie, niet zozeer zien als ‘zo hoort het’, maar eerder als zelf een experimentle benadering: ‘zo kan het óók’. De aanpak van Von Karajan wordt daarmee dus niet vervangen door die van Harnoncourt; ze staan gewoon naast elkaar, als verschillende benaderingen. Om uit te kiezen, om te combineren, om vanuit verder te werken, wat we maar willen.

Blijft recht overeind dat ik de resultaten historische muziekpraktijk a la Harnoncourt vaak mooier vind en minder als vals sentiment vindt klinken dan die kleffe Karajaanse overkill. Maar waar de historische muziekpraktijk een dogma wordt, daar verstikt ze een vrijheid die ze zelf in haar verzet tegen de über-romantische muziekpraktijk die eraan vooraf ging zelf juist heeft helpen veroveren. Voor de verovering van precies dat stuk vrijheid, voor het afstoffen van oude muziek en het herstellen van oude glorie, mag de muziekwereld – iedereen die van muziek geniet derhalve – Harnoncourt echter wel degelijk erkentelijk zijn. Ik ga de rest van de dag lekker van alles van hem luisteren.

Peter Storm

 

 

, , ,

Comments are closed.