Baudet, Europa, democratie, deel 2


dinsdag 28 januari 2014

Baudets wereldbeeld is met het woord ‘conservatief’ misschien niet helemaal juist getypeerd. De door hem beoogde breuk met de huidige gang van zaken heeft iets radicaals, iets dat met de conservatieve hang naar voorzichtigheid ten aanzien van bestaande verhoudingen op gespannen voet staat. Maar het is een breuk naar rechts die Baudet beoogt. Hij wil geen pas op de plaats, of voorzichtige aanpassingen van een bestaand model. Hij wil terug, en is in die zin reactionair. Dat het ‘terug’ waar hij heen wil, “imaginair” is zoals Snel stelt, “geïdealiseerd” zoals Oudenampen het formuleert (zie deel 1 van dit tweeluik), mag zo zijn. Het doet aan de beoogde stootrichting van Baudets radicalisme niets af. Eerder dan conservatief is Baudet beter te duiden als rechts-radicaal.

En daarin gaat hij best ver. Dat maakt zijn omarming van ‘het volk’ in zijn versie van democratie ook een beetje griezelig.In interviews en artikelen voor de gevestigde media formuleert hij voorzichtig. Daardoor kwam zijn artikel in de NRC ook niet meteen over als een rechtse tirade. Maar waar hij poogt wat diepgaander zijn opvattingen uiteenzet, is het van dik rechts hout zaagt men planken.

Een indruk van zijn wereldbeeld krijg je niet echt in dat vrij voorzichtige artikel dat, de aftrap tot de huidige discussie gaf. Maar een aantal passages uit zijn boek Oikofobie zijn verhelderend. Wat hij daar hekelt is de “ziekelijke afkeer van de geborgenheid van ons thuis, van de eigen gewoontes en gebruiken, van de natie; van de schoonheid en harmonie van de traditionele kunsten en architectuur.” Die afkeer duidt hij aan met het woord oikofobie waarin ‘oikos’ staat voor ‘(t)huis’. Uit die door hem gehekelde afkeer verklaart hij “het enthousiasme voor de elementen die dit thuis ondermijnen of verstoren – immigratie, modernistische bouwsels en de Europese machtsgreep.” Kom er maar in, mijnheer Wilders, hier is uw ideale ideoloog. Alleen ‘de islam’ als bedreiging van het knusse nationale ‘thuis’ van Baudet ontbreekt. En de afkeer van moderne kunst klinkt bij Wilders niet prominent door; misschien was hij in zijn gedoogtijd te druk was met het helpen slopen van álle kunst om dat onderscheid tussen modern en klassiek erg handig te vinden. Maar dat terzijde. Op het gebied van immigratie en nu vooral Europa staan Wilders en Baudet zij aan zij, en Baudet verbloemt hun geestverwantschap ook niet. Trouw citeert hem, in een tweegesprek met Geert Mak: “Ik ben voor een Europa van de Vaderlanden, waarin we samenwerken op basis van vrijwilligheid. Dat is trouwens ook wat de anti-Europese coalitie van Wilders voorstaat. Ik verwacht dat die bij de komende Europese verkiezingen een grote overwinning haalt. Dat juich ik alleen maar toe.”

Baudet verfoeit duidelijk “het multiculturalisme en de open grenzen, waardoor elk jaar weer tienduizenden immigranten het land binnenkomen en elk jaar de sociale samenhang verder onder druk komt te staan.” Hij moet niets hebben van die EU die het nationale parlement zo buiten spel zet in zijn optiek. En van moderne kunst moet hij ook niets hebben: “Begin twintigste eeuw brak het modernisme met de schoonheid en stelde de ontheemding centraal” , iets dat mensen die iets van Mondriaan en Malevitsj weten ongetwijfeld met verbazing zullen lezen. “Kunst moest geen geborgenheid bieden; kunst moest shockeren” , klaagt hij – iets dat voor hele specifieke moderne kunstuitingen mag gelden, maar als generalisatie daverende onzin is.

En hoeveel “geborgenheid” bood de laat-middeleeuwse Jeroen Bosch met zijn helse visioenen? De negentiende eeuwse Goya met zijn oorlogsschilderijen? De componist Schubert, die met zijn liedcyclus “Winterreise” de ontheemding vrijwel letterlijk tot thema maakte? Die tergende slotzin van een lied daaruit, Das Wirtshaus, nadat de ik-persoon beschreven heeft hoe erin in de herberg geen plaats was voor de vermoeide reiziger: “Nur weiter denn, nur weiter, mit meinen Wanderstab….” Ontheemding? De negentiende eeuwse Romantiek droop van de ontheemding. Dáárvoor hoefde het modernisme, de abstracte kunst en de twaalftoonstechniek bepaald niet worden uitgevonden.

En andersom: muzikale modernist Schönberg beoogde met zijn atonaliteit een ander soort ordening van klanken dan die van Mozart. Hij had een ander concept van geluidsordening en schoonheid. Mondriaan beoogde schoonheid en harmonie tot uitdrukking te brengen; hij deed dat alleen in een andere beeldtaal dan die van Rubens en Rembrandt – die overigens met sommige van zijn portretten en etsen wel degelijk shockeerde, en volgens mij met opzet. Geborgenheid in tradities die als inperkend werden ervaren, zocht Schönberg inderdaad niet. Dingen een nieuwe plek – een nieuw  thuis, zogezegd – geven in een grondig veranderde ordening der dingen was expliciet wel het streven van veel als modernistisch aangeduide kunstenaars. In zekere zin zoeken prominente modernisten een antwoord op de ontheemding die niet door henzelf, maar juist door de ontwrichtende uitwerking van de moderne maatschappij in de hand is gewerkt.  Met een drang om te shockeren om het shockeren zelf had het niets te maken.

Dat Baudet niets heeft met moderne kunst is natuurlijk prima; ik heb zelf ook liever Monteverdi dan Alban Berg. Maar dat hij zijn afkeer vermengt met zo ‘n miskenning van wat moderne kunstenaars beoogden, is voor iemand die zich als verstandig intellectueel presenteert toch wel erg dom. Maar er is hier meer aan de hand dan dom onbegrip.

De afkeer van moderne kunst hangt samen met een bredere afwijzing van moderniteit, en een sterke hang naar nationale identiteit. En precies in dat laatste zit ook de koppeling met die democratie van hem. Hij verdedigt boven alles de nationale staat en identiteit tegen ‘het vreemde’ of dat nu Europa is, immigratie of de moderne kunst. Dat impliceert iets voor het ‘volk’ waar hij zich zo graag op beroept. Dat staat niet alleen tegenover de politici die grenzen open gooien en bevoegdheden naar Brussel brengen terwijl ze hun villa’s volhangen met abstracte kunst. Het is niet enkel volk versus elite. Het volk staat ook tegenover alles buiten dat volk. Tegenover die “tienduizenden immigranten” bijvoorbeeld. Tegen andere volken in het algemeen.

Waar het ‘volk’ in deze context verschijnt, hoef je zelden lang te wachten op het aanwijzen van ‘volksvreemde elementen’, zoals bij het geklaag over ‘ontheemding’ al;s modernistisch thema een potentiële afwijzing van ‘ontaarde kunst’ ook in gedachte komt. En van veel aandacht voor personen binnen het volk, merk je bij Baudet weinig. Het volk wordt al gauw ‘Het Volk’, het is een collectief, en van daaruit is het een flinke, maar niet onoverkomelijke stap om te zeggen: jij bent niets, het Volk is alles. En daarmee zijn we inderdaad in een wel zeer “rauwe, ontketende democratie” beland, om te spreken in de termen die Goslinga hanteerde (zie deel 1 van dit tweeluik). Zo ver gaat Baudet zelf niet. Maar zijn uitgesproken waardering voor komend Wilders-succes, gevoegd bij het wel degelijk verwante wereldbeeld, geeft wel zeer ernstig te denken.

Want het is dát ‘Volk’, van vreemde smetten vrij, waarop Baudet een democratisch getoonzet beroep doet. Dat is niet links en zeker niet inherent links. Volkssoevereiniteit en de opbouw van nationale staten zijn sinds de achttiende eeuw, vanaf het ontstaan van de VS en van het moderne Frankrijk, hand in hand gegaan. Ze waren in relatieve termen links, omdat met beide concepten de toenmalige orde van feodale verhoudingen en supranationale, dynastieke staten onder vuur werden genomen. Zoals nationalisme in de vroege negentiende eeuw revolutionair was in relatieve termen, zo waren democratie en volkssoevereiniteit dat ook. Het waren handvaten en mobilisatievormen van een tegen absolutisme en feodalisme opkomende burgerij de eigen groepsbelangen op deze manier de vorm gaf van ‘algemeen belang’. Maar nu we leven in een wereld waarin nationale staten de norm zijn, heeft nationalisme zelfs het laatste beetje progressieve betekenis allang verloren. Datzelfde geldt voor het soort democratie dat ‘Het Volk’ soeverein laat zijn, dwars tegen zowel individuele veelvormigheden als tegen ‘vreemde invloeden’ in. Baudets democratie-opvatting is niet uit een authentiek linkse traditie afkomstig, maar uit een nationalistisch-burgerlijke traditie die ooit relatief links was gesitueerd, maar dat allang niet meer is.

Daarmee zijn we terug bij die democratie, waarover Baudet en bijvoorbeeld Snel de degens kruisten. Ogenschijnlijk botsen er twee opvattingen. Er is de representatieve democratie waarin de verhoudingen via vertegenwoordiging zodanig zijn dichtgetimmerd dat de bevolking nauwelijks echt aandeel heeft in de besluitvorming. Dat gevestigd links weigert verder te kijken dan deze democratie is één van de zovele symptomen van haar gevestigdheid en daarmee haar gebrek aan linksheid.

Baudets democratieopvatting is echter geen gezond alternatief, wegens de manier waarop daar ‘Het Volk’ wordt opgevoerd als nationaal subject met lichtelijk totalitaire eenheids-implicaties. Wat Baudet – en andere voorstanders van die “rauwe, ontketende democratie” – willen, is niet zozeer als directe democratie, maar als plebiscitaire democratie te bestempelen. ‘Het Volk’ kan zich daarin keer op keer via een plebisciet, een volksuitspraak of referendum, uitspreken over van alles en nog wat. De formulering van eisen en programma’s ligt echter niet in handen van de bevolking zelf, maar van – ik noem maar iets – een partij met maar één lid en een fractie die doet wat dat lid zegt.

Een echt directe democratie is het helemaal niet. Hoezeer de rol van gekozen politici, van een parlement als vertegenwoordigend orgaan ook wordt gerelativeerd ten gunste van ‘het Volk’, toch is het niet de menigte mensen die tot dat ‘Volk’ worden gerekend die d de teugels in handen heeft. Nee, de Leider weet wat het volk wil! Het volk hoeft hem (of haar: soms heet ze Rita, niet Pim of Geert) alleen maar aan te wijzen. Die leider vertegenwoordigt in zijn of haar persoon dus dat volk. Representatie, demagogisch de voordeur uitgewerkt door de minachting op die trage politiek die niet luistert, is via de achterdeur in gemystificeerde vorm weer teruggekeerd.

Via deze plebiscitaire democratie – ingebed in de huidige maatschappelijke en culturele verhoudingen, die erin als gegeven worden beschouwd – worden bovendien met het grootste gemak juist bestaande opvattingen, in vereenvoudigde vorm, op de spits gedreven en gemobiliseerd. Dat is die spreekwoordelijke ‘onderbuik’ in werking. Met de stroom meeblazen lukt langs deze weg wel. Tegen de rechtse wind inblazen is via het kanaal van dit type – van media en gangbare opvattingen aan elkaar doordrenkte – democratie een stuk moeilijker. Ik geloof niet dat deze democratie met vrucht veroverd kan worden door links. Van ‘herwinnen’ is helemaal geen sprake, want dit type democratie was nooit ‘van ons’.

Tussen de twee soorten democratie – de representatieve van Snels en de plebiscitaire van Baudet – ga ik dan ook geen keus maken. De eerste geeft het volk, gedefinieerd als ‘de bevolking’, feitelijk nauwelijks zeggenschap en laat vrijwel alles over aan bestuurders, om over de ondernemersklasse maar te zwijgen. De tweede vormt de bevolking om tot ‘Het Volk’, na ongewenste onderdelen eruit gefilterd te hebben om passende volkseenheid te forceren; vervolgens dat volk inzetten als stormram om conservatieve elitedoelen te helpen bereiken, al la Baudet of Wilders. De eerste vorm van democratie negeert de bevolking; de tweede activeert en manipuleert een groot deel ervan, ten koste van ‘buitenstaanders’ én van de meeste mensen die in dat ‘Volk’ zijn geïncorporeerd.

Het gevestigd-rechtse bestel of de radicale rechterzijde – het is een ruzie waarin linksradicalen, anarchisten en dergelijke geen kant hoeven te kiezen. Net zo min als trouwens in het debat over de EU. Want of bezuinigingsdecreten nu komen uit Den Haag, uit Brussel, of uit Den Haag maar via Brussel geformuleerd, maakt in de kern niet uit. In alle gevallen wortelen ze in ondernemers- en staatsbelang, niet in het belang van de mensen die door die ondernemers als personeel en door de staat als onderdaan/ ‘burger’ wordt benut.

(wordt vervolgd)

Peter Storm

,

  1. #1 by Olav Meijer on 2014/01/30 - 01:17

    Interessant verhaal. Met je kritiek op Baudet ben ik het wel eens, maar…..

    Citaat: “Want of bezuinigingsdecreten nu komen uit Den Haag, uit Brussel, of uit Den Haag maar via Brussel geformuleerd, maakt in de kern niet uit. In alle gevallen wortelen ze in ondernemers- en staatsbelang,…”
    Ik vind dit te gemakkelijk: in principe is het wel waar dat het ook bij Europa primair gaat om de belangen van (vooral grote) kapitaalsgroepen, maar dat wil niet zeggen dat het geheel onverschillig zou zijn dat meer macht naar “Europa” wordt overgeheveld, want op die manier kunnen de uitbuiting en onderdrukking juiste efficiënter plaatsvinden. Ik ben dan ook geen voorstander van een Europese superstaat, maar wel van Europese sociale samenwerking tussen landen, die in principe hun autonomie behouden.

  2. #2 by Olav Meijer on 2014/01/30 - 00:57

    Interessant verhaal. Met je kritiek op Baudet ben ik het wel eens, maar…..

    Citaat: “Want of bezuinigingsdecreten nu komen uit Den Haag, uit Brussel, of uit Den Haag maar via Brussel geformuleerd, maakt in de kern niet uit. In alle gevallen wortelen ze in ondernemers- en staatsbelang,…”
    Ik vind dit te gemakkelijk: in principe is het wel waar dat het ook bij Europa primair gaat om de belangen van (vooral grote) kapitaalsgroepen, maar dat wil niet zeggen dat het gehele onverschillig zou zijn dat meer macht naar “Europa” wordt overgeheveld, want op die manier kunnen de uitbuiting en onderdrukking juiste efficiënter plaatsvinden. Ik ben dan ook geen voorstander van een Europese superstaat, maar wel van Europese sociale samenwerking tussen landen, die in principe hun autonomie behouden.

Comments are closed.