Israëlische luchtaanvallen en Syrische opstand


maandag 6 mei 2013

Syrië verandert snel, en niet ten goede. Decennia lang was het een keiharde dictatuur waar nooit iets leek te veranderen. In maart 2011 begon tegen die dictatuur een volksopstand die uitmondde in een revolutie. Die werd al vrijwel direct verwrongen, door de opkomst van jihadistische groepen, gesponsord door Saoedi-Arabië en Qatar. Westerse inmenging, via het coachen van de overkoepelende oppositiekoepel en het leveren van wapens en training, liep via Turkije en Jordanië. Dit type inmenging nam de afgelopen maanden omvangrijker en meer gestructureerde omvang aan. Nu gooit Israël zich ook in de strijd, met luchtaanvallen. Syrië is daarmee nauwelijks nog een gebied waar revolutie woedt, maar wordt doodgewoon internationaal oorlogstoneel. Belangrijkste slachtoffers: de mensen die er wonen, en de kansen op hun bevrijding.

De Israëlische luchtaanvallen zouden volgens het Syrische bewind gericht zijn tegen het Jamraya-onderzoeksinstituut waarvan door Westerse deskundigen wordt gezegd dat er research naar chemische wapens plaatsvindt. Israël beweert intussen dat de aanvallen gericht waren tegen een wapenleverantie die voor de Libanese beweging Hezbollah zou zijn benoemd. De BBC schrijft: “Op het eerste gezicht suggereren de berichten van ongenoemde bronnen dat Israëls acties defensief zijn. Het vocht een oorlog met Hezbollah uit in 2006, en beschouwt de Libanese militante groep als zijn belangrijkste regionale vijand. Volgens deze analyse is het afsnijden van de aanvoerlijn naar Hezbollah cruciaal om een volgend conflict te stoppen.”

Er is met deze redenering van alles mis. In de eerste plaats natuurlijk het defensieve karakter van de aanval. Als Hezbollah morgen een wapentransport dat naar Israël onderweg is met haar raketten vernietigt en zegt: Israël is nu eenmaal onze belangrijkste vijand, en we willen een nieuw conflict voorkomen, dus treffen we haar wapentoevoer… neemt iemand dat dan serieus? Als Syrië een aanval onderneemt op een basis in Jordanië waar de CIA gewapende strijders traint, of op de Nederlandse Patriot-installaties in Turkije, erkennen we dan dat Syrië slechts defensief optreedt? Het aanvallen van wapenleveranties aan een tegenstander met wie je weer oorlog verwacht, is een aanval op die tegenstander, niet zomaar ‘defensief’.

Maar het aanvallen van toevoer naar Hezbollah heeft niet alleen impact op de krachtsverhouding tussen Israël en Hezbollah. Het beïnvloedt tegelijk de verhoudingen in Syrië zelf. Hezbollah vecht namelijk actief mee aan de kant van het Syrische bewind. Strijders komen in die gevechten om, wapens worden in die gevechten gebruikt. Het afsnijden van wapenleveranties aan Hezbollah verzwakt zo een gewapende bondgenoot van Assad. Israël “kan wel zeggen dat het zich enkel richtte tegen wapens bedoeld voor de Hezbollah – maar dit waren wapens die ook gebruikt werden tegen krachten van de rebellen in Syrië. Door de toevoer van deze wapens te doen afnemen helpt het daardoor de rebellen om Bashar al-Assad omver te werpen”, aldus Robert Fisk in de Independent, gevonden via War in Context. Het maakt het de gewapende oppositie ietsje makkelijker. Israël komt met haar luchtaanval dus tussenbeide in de Syrische burgeroorlog zelf, aan de kant van de oppositie.

Redenen zullen te maken hebben met bezorgdheid over chemische wapens. Maar Assads bewind is bovendien bondgenoot van het Iraanse regime waar Israël mee op ramkoers ligt, en van Israëls vijand Hezbollah. Vervanging van het Syrische bewind door een pro-Westers bewind verzwakt de tegenstanders van Israël in de regio. Tegelijk zijn tal van Jihadistische groepen in Syrië nu niet bepaald Israëls grootste vrienden, dus Israël speelt een riskant spel. Het is tevens een Amerikaans spel, want tenzij de VS zich met kracht tegen de Israëlische aanval keert, mogen we uitgaan van impliciete steun eraan, aldus wederom Robert Fisk.

Hoe dan ook, met Israëls luchtaanvallen heeft de gewapende oppositie in Syrië er weer een reactionaire bondgenoot bij. Velen gingen haar voor. De geschiedenis van de opstand in Syrië is tegelijk een verhaal van interventie door Westerse en conservatief-Arabische mogendheden. Het verliep in grote lijnen als volgt.

In den beginne, maart 2011, was er dus die volksopstand. Demonstranten, aanvankelijk vreedzaam gingen de straten en pleinen op van Jeraa, Homs, Hama en later ook Aleppo en Damascus. Vrijwel onmiddellijk werden zij onthaald op geweld, al snel schoten ordetroepen met scherp en liep het dodental snel op. Tegen de zomer van 2011 was er al sprake van deserterende soldaten die strijd tegen het regime leverden. Na de zomer kristalliseerde dat zich uit tot het Vrije Syrische Leger. Dat had haart hoofdkwartier echter in NAVO-staat Turkije dat daarmee feitelijk de gewapende strijd tegen de het bewind van Assad ondersteunde. Zonder een minstens oogluikende toestemming van de VS heeft dat hoogstwaarschijnlijk niet plaatsgevonden. Inmenging van deze twee landen was dan ook al vroeg een factor in de strijd. Daarmee was er dus meteen al van bedekte maar reële Westerse interventie door twee staten sprake.

In de loop van 2012 werden allerlei Jihadistische en salafistische gewapende groepen steeds opvallender actief. Binnen de brede oppositiecoalitie Syrische Nationale Raad, later overgegaan in Syrische Nationale Coalitie, was het vooral de Moslim Broederschap die veel invloed had. Andere groepen opereerden buiten die koepel om en hadden eigen strijdgroepen. Waar de Broederschap vooral steun kreeg uit Qatar, ontvingen allerlei andere groepen support uit Saoedi-Arabië dat de groeiende invloed van de Broederschap niet zag zitten en graag eigen potjes op het vuur had. Zo werd een flinke, maar verdeelde islamistische rechtervleugel in de opstand sterk. Dat stond haaks op de democratische dynamiek die de volksopstand nooit helemaal heeft verlaten maar wel steeds verder in het gedrang raakte, klem tussen staatsrepressie, fundamentalistische reactie en imperialistische interventie. Die werd gedragen, niet slechts door de VS en Turkije, maar ook door Saoedi-Arabië en Qatar. Ook Jordanië speelde een rol. Britse en Franse functionarissen trainden daar oppositiestrijders, aldus de Guardian in maart. Ook de Amerikaanse CIA is betrokken.

De eerste maanden van 2013 raakte het regime steeds verder in de verdediging. Een gecoördineerde operatie om wapens te leveren aan gewapende strijdgroepen, en te zorgen dat die in handen kwamen van groepen die binnen de overkoepelende oppositiestructuur werkten, had hiermee te maken. Vrij opeens doken er wapens op die uit voorraden in Kroatië afkomstig waren en die de slagkracht van de gewapende oppositie deden toenemen. Het regime verloor nu tanks, territorium en ook helikopters. Maar het overwicht in de lucht bleef. Ook pleegden pro-regimestrijders herhaaldelijk grootschalige moordpartijen. Maar ook oppositiestrijders begingen vergelijkbare misdaden. Dat de schaal daarvan kleiner was, lag eerder aan het militaire krachtsverschil, en mogelijk ook aan het bewustzijn dat in de PR in Westerse hoofdsteden de oppositie als niet al te systematische mensenrechtenschenders gezien moesten worden. De inzet van oppositieleiders was immers om steun vanuit VS en andere Westerse staten te krijgen, wapenhulp aan de oppositie, wellicht een vliegverbod tegen het Syrische bewind. Het lonken naar Westerse interventie vormt, samen met de fundamentalistische macht binnen de oppositie, een onaangenaam maar belangrijk aspect van de volksopstand. Krachten die daar afstand van houden en de greep van imperialisme en jihadisme weerstreven, zijn zwak.

Ze lijken trouwens nog zwakker dan ze zijn, omdat ze vrij systematisch uit vrijwel alle gangbare vertellingen over de Syrische strijd worden gehouden. De stroming onder beleidsmakers in het Westen die op interventie aankoerst tegen Assads bewind heeft belang bij een beeld waarin de Syrische oppositie vooral verschijnt als pro-Westers, verlangend naar Westerse steun en dankbaar als die komt. Fundamentalistische aspecten zijn niet welkom maar bottom-up, daadwerkelijk revolutionaire aspecten evenmin. Die ondermijnen immers het beeld van een opstand die de NAVO te hulp wil roepen.

De stroming onder beleidsmakers in het Westen die interventie afwijst of er sceptisch over is, wijst maar al te vaak op de kracht van de fundamentalisten in de oppositie, onder het motto: pas op wie je steunt, straks hebben we een Al Qaeda aan de oostkust van de Middellandse Zee. Deze stroming vergroot de kracht van jihadisme en salafisme uit, als deel van de propagandastrijd. Verdedigers van het Assad-regime doen hetzelfde. Kijk, zeggen die tegen Westerse voorstanders van ingrijpen, de oppositie, dat zijn louter terroristen en fundamentalisten en A l Qaeda-types. Wij voeren strijd tegen terrorisme – en jullie willen dat terrorisme gaan steunen?! Noch in de beeldvorming van sceptici over interventie in het Westen, noch in de beeldvorming van het Assad-regime, komt een erkenning dat er nog steeds demonstraties zijn, comités die dingen organiseren, en zelfs protesten binnen de volksopstand tegen misstanden vanuit autoritair en reactionair optredende gewapende groepen, van pas.

Dit type tegenstanders van interventie wijst Westers ingrijpen af omdat ze de oppositie net zo eng vinden als het regime, en soms nog veel enger. Feitelijk spelen ze daarmee het regime in de kaart. Dat gebruikt op soortgelijke wijze de reactionaire kanten van de oppositie in eigen voordeel. Interventie moet echter worden afgewezen, niet omdat jihadisten geen bondgenoten van ‘Het Westen’ zijn, niet omdat Assad enig krediet en bescherming verdient, maar omdat Westerse mogendheden nooit bondgenoten van werkelijke bevrijdingsstrijd kunnen zijn.

Peter Storm

, ,

Comments are closed.