Thatcher tegenover arbeiders, arbeiders tegenover Thatcher


dinsdag 9 april 2013

Zo, dus Thatcher is gisteren overleden, op een leeftijd die zeer veel van de slachtoffers van haar neoliberalisme nooit hebben mogen behalen. De media staan al vol met terugblikken, opvallende citaten van haar, analyses over wat ze allemaal heeft veranderd in Groot-Brittannië. Boegbeeld van keihard neoliberalisme, vijand van “de samenleving” als iets waar collectiviteit en solidariteit in tel zijn, nationalistisch leider tegen zowel Argentinië als tegen boeman Europa, bondgenoot en vertrouweling van dat andere rechtse boegbeeld Ronald Reagan. Dat was Thatcher. Er is nog wel meer, en lang niet alles bestaat uit oppervlakkigheden en clichés.

Zo herpubliceerde de Guardian een terugblik uit 1990, toen ze als premier aftrad nadat haar collega’s haar in de steek hadden gelaten. Hugo Young ziet bijvoorbeeld een belangrijk effect van haar beleid niet zozeer als het neoliberalisme zelf – een woord dat destijds trouwens veel minder in zwang was dan nu – maar als de verschuiving naar rechts van haar politieke rivalen, de Labour Party. “Het is verdedigbaar om te zeggen dat de nieuwe model-Labour partij haar belangrijkste schepping was (…) Een pseudo-socialistische Labour Partij overleeft haar, hetgeen ze zeer betreurt. Maar het ‘pseudo-achtige’ is belangrijk. In de retoriek van Labour hebben de deugden van privébezit en markteconomie de plaats ingenomen van de aloude beloften om het omhulsel van het kapitalistische systeem te slopen. Door te vertrekken heeft mevrouw Thatcher dan misschien het favoriete electorale doelwit van meneer Kinnock verwijderd, maar ze laat een Oppositie achter die meer bezorgd is om een redelijk deel van wat ze heeft bereikt te bewaren dan om het te verwijderen.” Inderdaad: Labour is steeds openlijker een agenda van vrije marktbeleid, privatisering en waardering voor particulier ondernemerschap gaan omarmen. Waar Michael Foot in 1983 nog met een vrij links sociaaldemocratisch programma – onlangs nog eens online gezet door Socialist Unity onder de titel: “Labour 1983 – the most inspiring suicide note in history” – de Labourpartij aanvoerde, was Kinnock al veel meer een politicus van het midden. Later zou dat allemaal nog veel verder doorzetten, en Tony Blair, leider van (inmiddels New) Labour., betoonde zich zo ongeveer een fan van Thatcher. Zo bezien heeft ze bijgedragen aan de hegemonie van neoliberale politiek in heel het politieke bestel, niet alleen in haar eigen partij. Overigens was het linkse profiel van Labour begin jaren tachtig vooral dat: een profiel, gecultiveerd in de oppositie. Als regeringspartij was ze voor die tijd niet wezenlijk minder rechts dan later. We kennen dit soort zwenkingen ook van de PvdA die in oppositie haar ‘sociale gezicht’ veel beter in woorden weet te etaleren dan als regeringspartij in beleid.

De verrechtsing, de knieval voor openlijk neoliberalisme van Labour, zou – en daar wordt het allemaal wat wankel – een kwestie zijn geweest van de groeiende impopulariteit van linkse opvattingen, van vakbonden, stevige sociale zekerheid en dergelijke. Thatcher zou erin geslaagd zijn haar neoliberale alternatief van brede volkssteun te voorzien, waardoor haar partij electoraal onaantastbaar leek en Labour alleen dacht te kunnen winnen door essentiële delen van dit rechtse verhaal over te nemen. Dit is inmiddels common sense waar het de Britse politiek betreft: tot op de dag van vandaag worden de ‘verworvenheden’ van de Thatcher-tijd aangeprezen door elk zichtzelf respecterend politicus, van rechts to… iets minder recht. Thatcher heeft het land van die eeuwige stakingen de en oppermachtige vakbonden verlost en het vrije ondernemerschap gered, en op de koop toe Europa een toontje lager laten zien terwijl ze tussendoor klappen uitdeelde aan IRA, mijnwerkers, Khadafi en het Argentijnse leger – voorwaar een verzameling vijanden van orde en gezag om trots op te zijn. Nietwaar?

Daarmee zijn we echter van geschiedschrijving naar Tory-mythologie overgegaan, wat die hegemonie van haar rechtse gedachtengoed is nooit meer geweest dan een combinatie van overdrijving en fictie. Zowel de episode waarin ze het premierschap verwierf, als de episode waarin ze dat weer kwijtraakte, laten zien dat de vork toch anders in de steel zat. Kort over de tijd toen ze get premierschap verloor. Dat had te maken met grote onenigheid in de Conservatieve (Tory) partij over de EU. Thatcher en haar fans wilden zich daar zo min mogelijk aan gelegen laten liggen, conservatieve kopstukken als Michael Heseltine dachten daar anders over. Die zagen dat ook het Britse kapitaal bij vormen van Europese integratie belang en voordeel had, waar Thatcher vooral nadelen zag. Deze tegenstelling leidde tot een soort paleiscoup binnen de partij waarin Thatcher in november 1990 het veld ruimde.

Maar in die tijd speelde er nog heel iets anders. Thatcher had zich – nadat ze eerder afzonderlijke groepen arbeiders op de knieën had gedwongen door stakingen uit te lokken die arbeiders verloren – in een confrontatie met zo ongeveer alle arbeiders tegelijk gestort. Dat deed ze zood de zogeheten Poll Tax door te voeren. Dat was een gemeentelijke belasting per huishouden, ongeacht inkomen. Iedereen betaalde in één gemeente dus hetzelfde tarief. Dat drukte onevenredig zwaar om armere mensen, en leidde tot wijd verbreid protest en verzet. Dat nam de vorm aan van weigering om de poll tax te betalen – iets waarvoor mensen streng gestraft werden – maar ook van demonstraties. Op 31 maart 1990 verzamelden zich vele tienduizenden, mogelijk 200.000 mensen, zich in Londen om tegen de poll tax te protesteren. Demonstranten en politie vochten met elkaar, er volgden omvangrijke rellen. De grote en diepe woede die aan de oppervlakte kwamen, lieten zien dat Thatcher er niet meer in slaagde om te doen waarvoor rechts haar zo had bewierookt: de arbeidersklasse eronder houden. Het is aannemelijk dat ook dat een rol speelde, dat de Tory-partij haar daarom dumpte als iemand die onverkoopbaar beleid uitdroeg. Indirect had een opstandige arbeidersklasse zo bijgedragen aan de val van Thatcher Het is iets om naar voren te halen in een tijd dat het lijkt of die rechtse arbeidersvijandige regeringen onkwetsbaar zijn terwijl ze maar doorgaan met bezuinigingen.

Winter of discontent

Thatcher won in 1979 parlementsverkiezingen in een periode van omvangrijke stakingen. Die was in 1978 begonnen en sudderde nadat ze premier was gewonnen nog enige tijd door. De episode is bekend geworden als de Winter of Discontent, de winter van onvrede. Die onvrede richtte zich tegen de voorgaande Labour-regering van James Callaghan. Die voerde al jarenlang een keihard bezuinigingsbeleid, onder zware druk van het IMF. Er word toen nog niet zo over bailouts gesproken als nu, en IMF spande ook nog niet zo samen met Europese bureaucraten en bankiers als tegenwoordig tegen Griekse, Spaanse, Portugese en andere arbeiders. Maar er was wel een parallel, en die lag in de afgedwongen verlaging van de levensstandaard van miljoenen mensen. Dit was neoliberalisme, al was dat etiket nog niet zo in gebruik. Het doel was ongeveer hetzelfde als nu: de concurrentiepositie verstevigen van bedrijven, staatsuitgaven drukken via bezuinigingen. Het leidde tot frontale loondalingen, verpakt als loonstijgingen die flink ten achter bleven bij de forse inflatie. En nogmaals, Labour – nog voorzien van traditionele linkse retoriek maar in de praktijk gewoon rechts – was verantwoordelijk voor het beleid. De ommezwaai van Keynesiaanse vers verzorgingsstaatspolitiek naar vrije marktliberalisme is dus niet onder Thatcher gemaakt, maar onder Callaghan, niet onder Tories maar al onder Labour.

Aanvankelijk speelden vakbonden het spel mee. Hun leiders waren deel van het Labour-apparaat dat grotendeels gefinancierd werd uit de vakbeweging. Bonden maanden hun leden akkoord te gaan met hooguit beperkte loonstijgingen, ‘in het landsbelang’, vanzelfsprekend. We willen toch niet dat ‘onze industrie’ niet kan concurreren? Broekriem aanhalen dus. We willen toch niet dat onze regering valt en de Tories terugkeren? Onder haar wordt vast nog hárder gekort. Slikken dus. Maar arbeiders, die hun levenspeil dramatisch voelden dalen, lieten zich steeds moeilijker door de vakbonden inperken; ze verwachtten dat de bonden voor hen opkwamen, en desnoods deden ze dat gewoon zelf en sleepten de bonden mee. Dat proces leidde tot een stakingsexplosie.

Daar ging van de kant van arbeiders en bonden nogal wat aan vooraf. Regeringen – eerst Labour onder Wilson, vanaf 1970 Tories onder Heath – stonden tegenover staking na staking. In 1972 wonnen mijnwerkers al hun eisen met een effectieve, breed ondersteunde en actieve staking. In 1974 leidde en volgende mijnwerkersstaking ertoe dat Heath verkiezingen uitschreef onder het motto: “wie bestuurt het land?” Welnu, hij niet, want Labour haalde net genoeg zetels om een minderheidskabinet te vormen. Wilson kwam terug, arbeiders keken nu naar hem voor verbetering, die nauwelijks kwam en later zelfs omsloeg in de eerder aangestipte aantasting van lonen en levenspeil. Maar arbeiders hadden al die afgelopen jaren met stakingen wel een strijdbaarheid geëtaleerd en een vertrouwen i collectieve strijd opgebouwd dat in 1978-1979 tot uitbarsting kwam.

De explosie kwam op gang met een staking in Ford-fabrieken waar al snel 57.000 arbeiders aan deelnamen. De staking begon – zoals zeer vaak in de Britse arbeidsverhoudingen van die tijd – als wilde actie, maar werd snel v door bonden overgenomen. Arbeiders eisten 25 procent loonsverhoging en een 35-urige werkweek. De regering stond niet meer dan 5 procent toe. Er kwam uiteindelijk 17 procent uit de bus. Clausules die bazen wilden, bonden tolereerden maar arbeiders afwezen, stelden straf op absenteïsme, kwamen in het uiteindelijke resultaat maar voor een deel terug. Bazen en regering hadden voor een flink deel bakzeil gehaald, de regering had daarmee voor de kapitalistenklasse aan nut ingeboet. In die klasse werd nadrukkelijk een nog hardere strategie om de greep van ondernemers in fabrieken te herstellen gezocht. Thatcher werd van die strategie het boegbeeld.

In december kwam er een staking van truckchauffeurs, met uiteindelijk tussen de 70.000 en 100.000 stakers. Actievoerders hanteerden mobiele picketlines en gingen over tot ‘secondary picketing’- stakingsposten niet allebei het bedrijf zelf maar bij andere bedrijven om tot meestaken aan te zetten. In Hull functioneerde een vakbondscomité dat beslissingen nam wat er wel en niet in, uit en naar de stad vervoerd mocht worden. Geleidelijk gingen bedrijven door de knieën en kenden forse loonsverhoging toe, tot aan 22 procent. Begin februari eindigde deze staking – weer een dreun voor de regering en haar pogingen de lonen te drukken.

De maanden erop waren er stakingen van allerlei groepen van veelal laagbetaalde arbeiders, van gemeentewerkers tot ambulancechauffeurs en grafdelvers. Vaak kwam het niet eens tot stakingen omdat bazen looneisen toekenden voor het tot actie kwam. “In sommige sectoren, zoals in het postkantoor, was het zelfs moeilijk te zeggen wanneer er wel of geen staking was.”, aldus “’To delighghtful measures changed…’ – Reflections on the 1978-1979 Winter of Discontent”, waar ik veel van de informatie over de gebeurtenissen heb uit gehaald en waarin waardevolle analyses te vinden zijn. Een andere gegevensbron die ik heb gehanteerd is het veel kortere overzichtsstuk, “1978-1979: Winter of discontent”, eveneens op Libcom.

Stakingen duurden weken, soms maanden per actie, gingen af en aan, waren voor een aanzienlijk deel gecoördineerd door arbeiders zelf, ook als de bonden ze overnamen en een stuk regie in handen hadden. Eigen initiatief zette de toon, er was beslist iets merkbaar van het weigeren van werk als zodanig, het dingen-doen-voor-zichzelf, een afwijzing die dieper ging dan het winnen van een looneis. Die eisen werden intussen wel voor een flink deel binnengehaald. De stakingen leidden tot forse loonstijgingen oplopend van 14 procent tot 20 procent. Vuilnisophalers staakten van 22 januari tot 21 februari 1979 en haalden 11 procent loonsverhoging plus een pond per week erbij. Kom daar vandaag nog eens om. Kleine groepen arbeiders wisten vaak effectief dingen verregaand te ontregelen – zoals vijf vrouwen bij de post die er voor zorgden dat er in het land geen postzegels geleverd konden worden. Arbeiders weigerden het werk van stakers over te nemen, hetgeen ook kleinere acties extra effectief maakte. De vakbond had op het hele proces maar zeer gedeeltelijk grip, ook bestuurders hadden het nakijken. Er was een vrijwel oncontroleerbare golf van klassenstrijd gaande. Het ging om grote aantallen actievoerenden. Op 22 januari staakten anderhalf miljoen arbeiders en vonden grote demonstraties plaats waarbij in Londen 140.000 mensen betoogden.

Maar de bazenklasse zat niet stil. Tot dan toe lende die op de Labourpartij. De noodtoestand afkondigen durfde de regering niet aan, het werd haar door vakbondsleiders – en aan de vakbonden gelieerde kabinetsleden kennelijk ontraden. die via haar connectie met de vakbeweging enige grip op boze arbeiders probeerde te behouden. Maar precies de grip was nu ernstig aangetast, hetgeen die strategie voor veel ondernemers van twijfelachtig nut maakte. Een meer op confrontatie met arbeiders én vakbeweging gerichte koers kreeg in die kringen de overhand.

Binnen de Conservatieve partij had een nog voorzichtige, ook op overleg gerichte benadering onder Ted Heath daardoor plaats gemaakt voor een harde lijn voorgestaan door Margaret Thatcher Zij mobiliseerde aanhang onder ondernemers maar ook veel bredere lagen van kleine bezitters en dergelijke, voor een hard rechts programma van niet alleen bezuinigingen en het overlaten van economie aan ‘de markt’, maar ook van een harde aanpak van vakbonden. Stem op Thatcher, dan zijn we van die akelige vakbonden en s hun stakingen af! Dat was de koers. Bij de verkiezingen op 4 mei 1979 won de Conservatieve partij onder Thatchers leiding. De stakingsgolf ebde weg, maar vaak bleven arbeiders na overeenstemming tussen bond en bazen niet meteen aan het werk. Het tekent het radicalisme van de basis dat de greep van staat, kapitaal én vakbonden maandenlang aan het wankelen had gebracht.

Overwinning en nederlaag

De overwinning van Thatcher was het antwoord van rechts, van de kapitalistenklasse en haar supporters op dit radicalisme. Maar de oorzaak was niet een massale steun van arbeiders voor Thatcher. Arbeiders weigerden veelal nog langer voor Labour – dat hen in armoede had helpen vallen – te stemmen, maar zagen niets in de openlijke klassenvijanden onder Thatchers aanvoering. Veel van hen bleven thuis, voor zover ze althans niet bezig waren met stakingsposten en demonstraties. Het is vooral deze desertie van de traditionele arbeidersbasis van Labour die de Tories een krappe meerderheid bezorgden.

De stakingsgolf hat het Britse kapitalisme stevig ontregeld en de macht van arbeiders nadrukkelijk laten zien en voelen. Ze had tot een forse reeks overwinningen geleid wat vooral de lonen betreft. Maar na de werkhervatting waren de bazen nog steeds de baas, verweven met een staat die – onder Thatcher met opvallend enthousiasme – de bazen terzijde stond in hun klassenstrijd tegen de arbeiders. Er was een glimp van sociale revolutie voelbaar geweest, maar het had niet doorgezet. “Vanuit dit perspectief kan de Winter of Discontent misschien gezien worden als een arbeidersoverwinning op de korte termijn, die de grond voorbereidde voor de nederlaag die de arbeidersklasse door het Thatcherisme op de lange termijn werd opgelegd. ‘Zij die een revolutie halverwege maken, gaven hun eigen graf’ (Saint-Just)”, aldus “‘To delightful measures changed…'”.  Die Saint-Just was een leider van de Franse revoltie en dus wel ervaringsdeskundige.

De tegenaanval, geregisseerd door de Conservatieve regering, volgde en had over het algemeen succes. Groep na groep van arbeiders werden, ieder op hun beurt, geprovoceerd tot stakingen. Maar elke groep vocht afzonderlijk terwijl andere groepen hetzij al verslagen waren, hetzij nog niet aan de beurt waren en afzijdig bleven. Zo versloeg de regering arbeiders in vakbond na vakbond, in bedrijfstak na bedrijfstak. Het dieptepunt kwam toen de regering mijnen sloot en daarmee in 1984 een mijnwerkersstaking uitlokte die meer dan een jaar duurde. De mijnwerkers, feitelijk in de steek gelaten door een vakbeweging die pogingen om de strijd uit te breiden en solidariteit t te organiseren blokkeerde, verloren die dappere strijd. Thatcher had intussen voor strenge wetgeving gezorgd om solidariteitsstakingen te bemoeilijken en de speelruimte voor vakbonden in te perken en ze vooral handvaten te geven om eventuele actiebereidheid van eden af te remmen, in te kapselen en zo krachteloos mogelijk te houden. De sterk gegroeide werkloosheid maakte arbeiders nog banger om te staken en daardoor hun baan te riskeren. Het zelfvertrouwen van arbeiders raakte ernstig beschadigd. De tijdelijke overwinningen van 1978-1979 hadden plaatsgemaakt voor dramatische nederlagen.

Hoe kon dat zo omslaan? De strijd had wel arbeiderskracht laten zien, maar bleef halverwege steken. De bazen moesten vanwege crisis en concurrentiepositie blijven proberen de lonen te drukken en ‘overtollig’ personeel te ontslaan. Arbeiders hadden dat tijdelijk geblokkeerd met de Winter of Discontent. Maar zolang de bazen de baas bleven, konden nieuwe pogingen onder nieuw management met openlijk rechts elan, niet uitblijven. De arbeiders hadden als het ware een halve revolutie gemaakt, maar zonder met de bazenmacht zélf af te rekenen, werd het een kwestie van tijd voor de bazenklasse ook die helft terugdraaide en nog wraak nam ook. En de bazen kónden niet anders: effectieve loonstrijd maar ook andere factoren had de winsten werkelijk aangetast. Als ze zeiden dat ze de looneisen niet konden permitteren, dan logen ze deze keer vaak écht niet. Dat betekende dat de arbeiders óf uiteindelijk terug moesten krabbelen, óf door moeten gaan in de richting van onteigening van kapitalisten en een sociale revolutie. Hoofdstuk 4 van “Fighting For Ourselves”,  dat prachtige boek van de Britse anarchosyndicalistische groepering de Solidarity Federation waar ik deze analyse vond, schrijft onder meer: “Nadat de arbeidersklasse het land onregeerbaar had gemaakt, knipperde ze met haar ogen, onzeker wat ze met haar macht moest doen. Dit opende de weg voor de neoliberale contrarevolutie, die beoogde om systematisch de bastions van die macht in de mijnen en fabrieken te breken, en een nieuwe sociale regeling op te leggen gebaseerd op individualisme en schuld.” De beweging ging niet te ver. De beweging ging nog niet ver genoeg.

Voor die rancuneuze tegenaanval op de rechten en verlangens van arbeiders in Groot-Brittannië werd Margaret Thatcher een symbool. Dat zij echter in die fase werkelijk brede steun onder arbeiders voor dit arbeidersvijandige project heeft gevonden, is grotendeels mythologie. Zoals gezegd: arbeiders stemden vaak niet meer op Labour, er zullen er vast wel geweest zijn die uit woede gewoon voor de grootste oppositiepartij hebben gestemd en dus op Thatcher. Steun voor haar beleid en opvarttingen kan daaruit echter bepaald niet zonder meer worden afgelezen. Pas nadat arbeiders verregaand verslagen waren en bovendien de economie aantrok na een zeer diepe recessie, , begonnen meer mensen enig enthousiasme voor Thatcher en haar beleid te voelen. Maar voor heel veel arbeiders was, is en blijft Thatcher gewoon één van hun meest dodelijke vijanden. Dat is de reputatie die ze heeft verdiend, en haar fans van vandaag en morgen verdienen daarom onze wederkerige vijandschap.

Peter Storm

,

  1. #1 by Hans on 2013/04/10 - 18:09

    Dit laat goed zien dat het districtenstelsel in de UK vernietigend is voor de moraal van de werkers.
    Ze willen geen CP stemmen en ook geen Labour meer, maar wat dan wel?
    Die zijn er wel of horen er te zijn maar halen niet het district ergo districtenstelsel speelt de Labour en CP in de kaart en helpt de kapitalisten! Nu heeft enkel UKIP en LD (D66)enige zetels. De laatste regeert mee.

Comments are closed.