zondag 23 december 2012
Zo, dit is wel een mooi moment om aan mijn muzikale terugblik op 2012 te beginnen. Het is ruim kwart over drie ‘s nachts, op radio vier draait Die Winterreise, die prachtige liedcyclus van Franz Schubert, dus al had ik slaap, dan stelde ik dat nog wel eventjes uit om eraan toe te geven. Muziek dus in het afgelopen jaar, met een enkele vooruitblik naar het komende. Wat deed me iets, wat voor ear-openers hebben me getroffen? En hoe is het met mijn eigen muziek gegaan?
Ook in 2012 voerde, wat luisteren betreft, klassieke muziek de boventoon. Dat is al zo sinds begin 2010, toen mijn PC het vlak na nieuwjaar begaf, mijn CD-speler het amper deed, de paar cassettebandjes die ik nog had me binnen een avond genoeg waren, en ik mij toevlucht uit arren moede bij de radio zocht. Ik trof de klassieke zender radio vier, en vond dat wel rustgevend: geen songs met teksten die ik kon verstaan en soms emotioneel gewoon te cihtbij kwamen – ook toen was ik weinig vrolijk gestemd – maar in klank gestold gevoel, instrumentale muziek of, indien vocaal, gezongen in talen die niet direct of zelfs helemaal niet bij mij binnenkwamen. Hoogst aangenaam. Sinds die donkere dagen heb ik vrijwel dagelijks de klassiek radio aan.
In 2010 werd vooral de muziek van Franz Schubert me zeer dierbaar. Dat ging in 2011 zo verder. Wat bracht op dit vlak 2012? Ja, nog steeds Schubert, en andere grote klassieke componisten, Beethoven, Bach, Mozart en Haydn ook, het blijft prachtig. Veel oudere muziek – rond 1600 en de eeuwen ervoor – blijf ik ook mooi vinden, met John Dowland en zijn luit-liederen als grote favoriet. Dat is ook fijne muziek om zelf te maken. Maar er kwamen dingen bij. De tijd van de vroege Barok, tussen Dowland – rond 1600 – en Bach – tussen 1700 en 1750 – is een goudmijn waar ik nog te weinig van ken. Vivaldi, tijdgenoot van Bach, geeft me veel plezier met zijn immer vitale muziek, maar de iets eerder actieve Corelli – die ik vaag kende – intussen ook. En er zijn hordes van vooral Italiaanse Barokcomponisten met allemaal moois op hun naam, er is er zelfs eentje die Ferrari heet. Vrij bekend zijn Corelli’s variaties op een thema La Folia, de waanzin, genoemd, een thema dat me bekend voorkwam wegens een literair VPRO-programma waar ik in de jaren tachtig regelmatig naar luisterde. Wel grappig, zo’n herontdekking. Prachtige, en vaak sterk ondergewaardeerde, Barokmuziek maakte ook Jean Philippe Rameau, wiens orkestmuziek – vaak stukken uit zijn talrijke opera’s – zelfs als heuse meeklap-muziek functioneren. Heel vermakelijk om op een hele lange YouTube te zien hoe Jordi Savall als dirigent dat op gang krijgt, helemaal aan het eind, en op de radio heb ik het Ton Koopman ook eens horen doen. Het is wel vermakelijk om een zaal vol keurige mensen opeens te betrappen op vertoon van uit-hun-dak-gaanderige spontaniteit.
De baroktijd – zeventiende en achttiende eeuw – ontsluit dus steeds meer van haar muzikale schatten. Maar ook de periode ná de Klassieken – na Beethoven, dus een eind in de negentiende eeuw – kent allerlei moois waar ik meer plezier aan beleef dan vroeger. Johannes Brahms bijvoorbeeld. Vroeger vond ik dat een soort Beethoven op steroïden, zelfde soort thema’s, maar rommeliger en maar doormalend op een nogal verbrokkelde manier. Langzaam maar zeker kom ik er achter hoezeer daarmee Brahms muziek onrecht wordt aangedaan. Het heeft een heel eigen, niet zeer toegankelijke Romantische stijl met soms zeer intense opbouw van spanning. Zijn vier symfoniën zijn vrij bekend, en het slotdeel van de Eerste – met een supertrage opbouw van hele lange gespannen lijnen, die zich opeens ontladen in een inderdaad Beethoven-achtig zingend – juichend! – thema, is groots. Hans Haffman, presentator met een aanstekelijk enthousiasme, is aan deze opwaardering trouwens medeplichtig: in Haffmans Mooiste, zijn radioprogramma op Radio Vier, heeft hij de laatste weken juist die symfonieën van Brahms uitvoerig doorgelicht, in verschillende uitvoeringen. Brahms schreef ook gebruiksrommel, oneerbiedig gezegd. Om zijn Boheemse, Hongaarse en weet ik wat voor andere dansen geef ik vrij weinig, dat staat me iets te dicht bij die andere Johann, namelijk Strauss. Antonin Dvorak, ok levenrancier vamn mooie Romantische muziek, lijdt aan hetzelfde euvel. Goede symfonieën, werkelijek prachtige strijkkwartetten – maar daarnaast ook vervelende hoempapa. Nou ja, hij moest ook zijn rekeningen kunnen betalen denk ik dan maar.
Andere componisten uit de Romantiek die ook aan een flinke opwaardering begonnen zijn bij mij – naast de meesterlijke romanticus Schubert natuurlijk –, zijn Mendelssohn en vooral ook Robert Schumann. Die heeft iets van dezelfde grilligheid die Brahms ook wat moeizaaam maakte voor me, maar daardoorheen spelen van die mooie meeslepende thema’s in met name zijn symfoniën. De Rheinische, zijn Derde symfonie, en dan het openingsdeel, maakt stilzitten voor mij onmopgelijk. Schuman maakte ook prachtige liedcycli, net als Schubert dus. Ze zijn iets minder indrukwekkend dan bijvoorbeeld Schuberts Winterreise. Maar dat is net zoiets als zeggen dat de Kinks nét iets minder indrukwekkend waren dan de Beatles, of Phil Ochs net iets minder waardering geven als Bob Dylan. Het verschil tussen groot en groots, derhalve. Schubert is groots. Maar Schumann is wel degelijk groot.
Met de verwijzingen naar bijvoorbeeld Dylan zijn we ongemerkt buiten klassiek vaarwater beland. Maar oor ik dat terrein verlaat, is het aardig om te vermelden dat mijn afkeer van opera ook aan het verdwijnen is. Bombast van Puccini en vooral Wagner vind ik nog steeds niet geweldig al is het muzikaal vaak wel heel knap. Maar oudere opera op de achtergrond is niet onaangenaam, en bevat vaak toch ook echt mooie stukken. Zo ben ik behept geraakt met een zwak voor operamuziek van Christoph Willibald Glück, werkzaam in de achttiende eeuw: melodieuze muziek, aan de lichtvoetige kant maar niet plat, en zonder de opgeblazen stemmen die latere opera vaak zo zwaar op de muzikale maag doen liggen.
Dit jaar is het luisteren naar niet-klassieke muziek intussen naar mijn indruk wel weer wat toegenomen, al hou ik het niet met een teller bij. Er blijven van die vaste bestanddelen. Bob Dylan bijvoorbeeld, waar ik de laatste maanden – tamelijk enerverende en verdrietige maanden, en dat heeft ermee te maken – weer veel meer naar luister dan de voorafgaande twee jaar. Dylan heeft in september ook een mooi nieuw album, Tempest, uitgebracht. Knap staaltje werk om zoiets op je eenenzeventigste levensjaar gewoon nog maar te doen. Misschien dat ik er binnenkort nog wat meer over schrijf.
Vooral het laatste halfjaar zit ik ook wel weer eens uren op YouTube allerlei folk-artiesten en ook wel rockers uit te vlooien. Dat levert aangename dingen op, zoals een compleet live-concert uit 1965 van iemand die ik al hoog had zitten, Joan Baez. Prachtige stem, bloedsimpel opgezette folksongs, subtiel en efficiënt begeleid op akoestische gitaar, en de zangeres met haar stralende lach die ons door het repertoire meeneemt. Het staat keurig op YouTube, een eerste en een tweede deel. Een andere herontdekking – preciezer- een duo dat ik al kende maar waarvan ik nog maar enkele liedjes had getraceerd – is het duo Richard & Mimi Farina, eveneens jaren zestig folkmuziek uit de VS. Prachtig tweestemmig, intens melancholiek, vorozien van gitaarbegeleiding en van dulcimer, een instrument dat je vrij weinig hoort maar echt iets toevoegt aan de sfeer. Ik had hun “Pack Up Your Sorrows” al eerder op mijn eigen repertoir; daar is de laatste maanden “A Swallow Song” bij gekomen.
Verbreding van mijn muzikale horizon hangt ook vaak af van persoonlijke ontmoetingen. De ontwikkelingen in de rock, pop, alternatieve muziekcircuits volg ik al sinds de jaren negentig bepaald niet meer op de voet. Ik doe mijn eigen ontdekkingsreizen wel, veelal via YouTube, maar dat zijn dan doorgaans reizen in het muzikale verleden, de jaremn zestig en ouder. Van nieuwere rock- en aanverwante muziek raak ik op de hoogte als mensen me iets laten horen, vaak via internet. En dan merk ik dat ik toch redelijk wat prachtige dingen mis als ik me daarvoor zou afsluiten. Het soort van melodieuze rockmuziek dat ik van bijvoorbeeld de Kinks zo waardeer, bestaat – in iets gemoderniseerde vorm – nog steeds. Singer-songwriters zijn momenteel zelfs vrij populair, dat genre – het genre van Bob Dylan, Phil Ochs, Neil Young, allemaal mensen waar ik grote waardering voor heb – is springlevend, en zonder mensen die mij af en toe wat recents laten horen, zou ik dat niet of nauwelijks meekrijgen.
Langs deze weg doe ik dan ook mooie ontdekkingen, waarvan er voor mij drie uitsprongen. Een rockzanger, David Hauser, met een melancholiek meeslepend troostrijkee rocksong, “C’mon Kid”. Ik had van de man nog nooit gehoord. Dat gold ook voor een band met de curieuze naam Death Cab For Cuties, en hun “I’ll Follow You Into the Dark”, een muzikaal eenvoudig nummer, maar van een ongrijpbare schoonheid. Wel bekend in de oren klonk de naam van Rise Against, een punkrockband waar ik wel eens wat van had meegekregen. Maar ze maken niet alleen harde – overigens ook prima beluisterbare – muziek. Degene die me liet kennismaken met david hauser en met Death Cab for Cuties, stuurde mij ook de link van een Rise Against-nummer dat me niet meer echt loslaat: “Swing Life Away”, een heel rustig lied waar in de tekst weemoed, relativering en bemoediging een erg mooi geheel vormen, waar de muziek – rustige semi-akoestische rock – naadloos bij aansluit. “Let’s compare scars, I’ll tell you whose is worse, Let’s unwrite these pages and replace them with our own words”… “If love is a labor I’ll slave to the end, I won’t cross these streets till you hold my hand”… Dank, amigo R., voor dit moois, en trouwens voor nog wel meer 🙂 .
Mijn eigen muziekmakerij heeft geen heel slecht jaar achter de rug. Het begin was wel moeizaam: ik zat zonder tanden, op weg naar een kunstgebit dat in het voorjaar arrtiveerde. Dat zong wat lastig, al deed ik in januari wel een gastoptreden op het Beat the Borders-gebeuren, een solidariteitsevent van en voor vluchtelingen. Later in het jaar mocht ik bij de opening van de Anarchistische Bibliotheek in Nijmegen een handvol songs doen, en begin oktober stond ik op een open podium van hetKwartiermakersfestiva, in Tilburg, een gelegenheid waarin aandacht is voor mensen met een psychiatrische achtergrond in de breedste zin des woord. Bij het Anarchistisch Filmfestival in oktober in Amsterdam trad ik iets langer op. Ik vind zulke dingen een grote eer, leuk om te doen en om zo tegelijk een beetje bij te dragen aan zaken waar ik achter sta. Det geldt bijvoorbeeld ook voor Occupy Tilburg, waar uik bij betrokken ben en wiens swingfeest Club 99 ik in oktober ook van wat liedjes heb voorzien.
Mijn vaste plek om op te treden was de afgelopen jaren restaurant De Imme, hier in Tilburg, waar ik een aantal keren per jaar op zaterdagavond enkele uren als achtergrond muziek verzorgde. Daar is helaas een eind aan gekomen, want De Imme is – wegens bezuinigingen, naar verluidt – gesloten. Een nieuwe vaste plek heb ik niet, en dat vind ik jammer. Ik probeer intussen wel weer iets meer an de weg te timmeren. Eern verjaarsconceert in een café zat er dit jaar niet in, dat is uit kostenbesparingsmotieven vervangen door het bijna traditionele huiskameroptreden voor die gelegenheid. Meer huiskamerconcerten zijn dit jaar niet gelukt, het was ook te druk op andere fronten. Wel speel ik thuis vrij veel, vooral piano, iets dat ik sinds de zomer van 2010 ben gaan doen, op een elektrisch keyboard. Het leuke is dat het nog nieuw is, en dat ik veel merkbaarder vooruitfgang boek dan op gitaar wat ik immers al veel langer doe. Piano had ik echter sinds de pianolessen uit mijn kindertijd – geen overweldigend succes – niet meer gedaan en is echt een leuke uitdaging.
En er kwam iets aardigs van de grond: een alternatief Kerstconcert, zelf bedacht en zelf op gang gekregen. Het idee had ik vorig jaar al een beetje, maar toen maakte enorme tandpijn, gevolgd door het trekken van mijn complete ruïneuze gebit, dat in die periode onmogelijk. Dit jaar heb ik er wat werk van gemaakt, het idee op mijn website al in oktober toegelicht, en – iets te laat – locaties aan gaan schrijven of ze er voor voelden. Daar kwamen enkele reacties op, en in Den Bosch heb ik het daadwerkelijk gedaan ook, mede dankzij de gastvrijheid van Knoflook. Ik ben best een beetje trots, te vaak ben ik voor zoiets te afwachtend, te voorzichtig. Maar dit project is nu eens niet iets waar anderen me voor gevraagd hebben maar iets waar ik zelf het initiatief voor heb genomen. Meer van zulke projecten staan volgend jaar in mijn lijstje van voornemens.
Komend jaar ga ik – dat is althans de bedoeling – mijn muziek sowieso meer aandacht geven. Ik heb dat toch een beetje teveel verwaarloosd en weg laten duwen door hyperactivisme op politiek terrein, met Occupy, de voorboden en de nawerking daarvan. Activisme hou ik erin, maar niet ten koste van alles. De overspannenheid die ik momenteel beleef doet me vaart minderen, de depressiviteit die rondwaart maakt juist nu muziek extra waardevol. Ben ik straks hersteld, dan hoop ik de muziek méér tot een deel van mijn leven te maken, ook opdat het herstel niet te snel teloor gaat in hyperactivisme, mijn versie van workaholisme.
Luisteren blijf ik natuurlijk sowieso, en op dat vlak ligt er wel iets leuks in het verschiet. Voor het eerst van mijn leven ga ik in februari komend jaar naar het Concertgebouw! Daar wordt, naast een pianoconcert van Mozart, de zevende symfonie van Beethoven uitgevoerd, één van mijn all time favourites in de klassieke muziek. Dat eens in levenden lijve mogen meemaken – een verjaarscadeau nog voor mijn vijftigste geboortedag in 2011 – lijkt me geweldig. Dank alvast, J. 🙂
Peter Storm