zaterdag 29 september 2012
Nederland vertoont de trekken van een politiestaat. Dat wordt steeds zichtbaarder – om over de voelbaarheid van die staat via politieknuppels nog maar te zwijgen. De ontwikkeling van een steeds nadrukkelijker repressieve staat is zorgwekkend. Minstens zo zorgwekkend is dat deze ontwikkeling nauwelijks serieuze oppositie oproept. Buiten anarchisten die hun demonstraties verdedigen, Occypyers en vluchtelingen en ook weer anarchisten die hetzelfde proberen met hun tentenkamp, plus een enkele kritische journalist en advocaat, blijft het angstwekkend rustig. Dit moet veranderen, liefst snel.
Eerst een algemene observatie. In de kern is élke staat een politiestaat. Repressieve, gewapende organen – leger, politie, inlichtingendiensten -plus een hiërarchisch ingericht bureaucratisch apparaat van ambtenaren vormen overal en altijd te ruggengraat van het staatsbestel. Deze organen en dit apparaat zijn verbonden aan een kleine, maar economisch volstrekt dominante minderheid aan de top van de maatschappij, verdedigen op zijn minst de bezitsrechten van die bezittende klasse in algemene termen. Vaak gaat de belangenverstrengeling nog veel verder, en functioneert de staat als lange gewapende arm van het kapitaal. Maar ook waar dit niet rechtstreeks het geval is, staan zowel staat als kapitaal bovenaan, en maken één front om de rest van ons te houden waar we zijn: hard aan het werk, braaf aan de winkel, en verder kóest. Er bestaan geen staten die niet aan dít model voldoen: dwangapparaten om de onderwerping van de overgrote meerderheid aan en dominante minderheid af te dwingen en in stand te houden. Het geldt in Syrië en China, in Venezuela en in Nigeria en Griekenland. En ja, het geldt dus ook in Nederland.
Tegelijk zijn er grote verschillen. In sommige landen is de bovengenoemde omschrijving – staat als bondgenoot/ instrument van de rijken – van kracht, puur en simpel. Egypte onder Moebarak. Chili onder Pinochet. Roemenië onder Ceausescu. In andere lande heeft de staat zich voorzien van een aantal organen die het beeld iets veranderen. Lichamen van gekozen politici, met enige invloed op de wetgeving. Rechtbanken die enige onafhankelijkheid bezitten en niet naadloos doen wat topambtenaren, ministers, burgemeesters en bevriende ondernemers willen. Soms is er door aanhoudende druk vanuit de maatschappij enige erkenning, en juridische vastlegging verkregen van burgerrechten: vrijheid van vereniging en vergadering, meningsvrijheid, demonstratie- en stakingsrecht. Daarop kun je tot op zekere hoogte een afdwingbaar beroep doen. Staten accepteren dit soort zaken om een aanscherpende confrontatie tussen staatsmacht en volksverzet van haar scherpte te ontdoen. Bovendien geeft erkenning van democratische vrijheden, het instellen van vertegenwoordigende organen en van een onafhankelijke rechtspraak de toppen van staat en kapitaal ook de gelegenheid om bredere lagen van de bevolking bij het bestuur te betrekken, talenten uit de onderliggende klassen omhoog te laten filteren, en zo de stabiliteit maar tegelijk ook de vitaliteit van staat en kapitaal te versterken. Dit is de dubbele functie van wat we liberale democratie annex rechtsstaat kunnen noemen: inkapselen en daardoor deels onschadelijk maken van volksverzet enerzijds; verbreden en verstevigen van de basis van het systeem en haar elites anderzijds.
Tegelijk is de liberaal-democratische strategie van inkapseling van verzet ook een erkenning dat dit verzet er in potentie altijd ís – en de inkapseling is zelden volledig. De beperkte erkenning van democratische rechten is geen garantie voor speelruimte die verzet heeft. Maar een beroep op die rechten, in de publiciteit en soms ook juridisch, is wel een noodzakelijke verdediging van die rechten – zolang we dat maar niet doen in termen die de legitimiteit van degenen aan wie we die erkenning willen ontfutselen onderschrijven. Korter: het zijn onze rechten. Maar het zijn hun wetten. Het zijn ook hun rechtbanken, ook al kiezen we er soms voor ons gevecht ook dáár te voeren. De oude leus, “hun rechtsorde is de onze niet”, heeft aan relevantie niets ingeboet.
Nederland wordt doorgaans gezien als land waar zo’n hierboven beschreven inkapselingsstrategie bij uitstek wordt gehanteerd. Nederland is een politiestaat die zich voorzien heeft van liberaal-democratische en rechtstatelijke randversiering – een versiering die méér is dan versiering alleen, zoals hierboven uiteengezet, maar toch de kern van de machtsuitoefening niet verandert. Die is en blijft hiërarchisch, repressief en verbonden met de prioriteiten van de ondernemersklasse. Maar legaal erkende rechten vormt op de naakte uitoefening van die staatsmacht wel een rem, en dat gaf dissidenten, opponenten, criticasters en rebellen enige ruimte. Dat wil zeggen: ‘vormt een rem’, schreef ik. Maar moeten we niet zegen: ‘vormde een rem’? Er is namelijk van een uitholling en afbraak sprake van precies díe aspecten die Nederland van een klassieke openlijke politiestaat onderscheiden. Vrijheidsrechten worden voor onze neus afgebroken. De politiestaat ontdoet zich steeds meer van haar liberale omlijsting/ aanvulling. Naakte repressie is steeds vaker het wachtwoord van het gezag – en bij dat wachtwoord wordt de knuppeldaad maar al te vaak gevoegd.
Dat proces – het loslaten van normen en werkwijzen van die alom aangeprezen liberale democratie en rechtsstaat, om een openlijke politiestaat zichtbaar te maken – heeft de afgelopen dagen enkele schrijnende voorbeelden laten zien. De gang van zaken rond rellen in Haren en de nasleep ervan spraken boekdelen, wat dit betreft. Er is doodleuk overwogen om het leger in te zetten. Dat is al tamelijk dreigend: legerinzet in binnenlandse conflicten is precies wat je in een openlijke dictatuur verwacht; in de gangbare democratische landen is het leger er voor wat landsverdediging genoemd wordt, ‘vredesoperaties’ en soms rampenbestrijding. Niet voor relbestrijding, daarvoor is er – in de gangbare liberaal-democratische opzet – de politie. Het gepraat over legerinzet in Haren zou overigens wel eens ingegeven kunnen zijn door een behoefte in militaire kringen om bezuinigingsdreigingen af te wenden door de ‘relevantie’ van het leger te bewijzen. Dat niemand in spraakmakend Nederland – en zeer weinigen daarbuiten – het idee onmiddellijk verwees naar dezelfde mestvaalt waar kolonelsregimes en staatsgrepen thuishoren, geeft echter wel te denken.
Opmerkelijk, en relevant voor ons thema ‘Nederland-politiestaat’ – zijn ook enkele uitspraken van burgemeester Bats van Haren in een Volkskrant-interview. Allereerst blijkt uit zijn woorden wederom een nogal komische arrogantie van de macht. “Als de burgemeester zegt: er is geen feest , dan is er toch ook geen feest?” roept hij uit. Vaders wil is toch wet? De jaren zestig hebben Bats kennelijk overgeslagen. Over het alternatief – meewerken aan het initiatief van een ondernemer om toch feest te organiseren – zegt hij: “Hiervoor konden wij geen verantwoordelijkheid nemen. De hulpverleningsdiensten stonden er niet voor in.” Nou, we hebben inmiddels gezien waar die diensten dan wel voor in konden staan. Maar dat nu terzijde
De burgemeester zei nog meer moois. Zo zei hij dat hij niet wist hoeveel ME er a beschikbaar was in Haren op de bewuste avond. Het officiële gezag heeft geen iedee wie het daadwerkelijke gezag gaan handhaven… De interviewer vroeg ook waarom het alcoholverbod zichtbaar niet werd gehandhaafd, en dan wordt het erg interessant. De burgemeester: “er was een alcoholverbod. De beleidslijn was: op straat handhaven we dat. Maar uiteindelijk gaat het om de inschatting ter plekke.” En dan komt het. “Als de politie vindt dat ze beter niet kunnen handhaven, dan kan ik dat niet van ze vragen.” Waarom niet? “Het is gek als iemand in pak met stropdas bepaalt wat er gebeurt, terwijl het misschien niet opportuun is om te handhaven.” In de officieel verkondigde liberaal-democratische, rechtstatelijke gang van zaken is het gemeentebestuur de baas op straat en doet de politie wat dat bestuur – concreet: de burgemeester, uiteindelijk aanspreekbaar door een gekozen gemeenteraad – wil. In de logica van de burgemeester is echter de politie de baas. Pak met stropdas wijkt voor wapen en uniform. Dat is de logica van de politiestaat, ontdaan van democratische opsmuk.
In dit specifieke geval leidt de gang van zaken tot minder handhaving in eerste instantie, overigens gevolgd door een overkill aan politiegeweld in een latere fase. Chris Klomp laat dat in zijn beschrijving van de rellen en een hardhandig onbeheerst knuppelende meute ME-ers duidelijk blijken, al komt in de kop vooral een geschoktheid over de grofheid van de rellende mensen tot uiting. Maar morgen kan het andersom zijn. Ik kan me een burgemeester voorstellen die, na het afknallen van 37 krakers, anarchisten en demonstrerende vluchtelingen, zegt: “De beleidslijn was: niet schieten. Maar als de politie vindt dat ze beter wél het vuur kan openen, kan ik niet van ze vragen om dat na te laten. Het is gek als iemand in net pak met stropdas bepaalt wat er gebeurt…” In beide gevallen, het eerste echt gebeurd en het tweede vooralsnog hypothetisch, is er sprake van abdicatie van macht, uit handen van civiel bestuur, in handen van de gewapende macht zelf. Dat is een klassiek kenmerk van politiestaten.
Ja, civiele zeggenschap over politie is óók repressief, en soms willen civiele bestuurders zelfs een hardere aanpak dan een in de praktijk vaan pragmatisch opererende politiemacht. En ja, voor een flink deel is de civiele zeggenschap over de politie ook fictief. Toch zou een openlijke erkenning van vrijwel absolute politiebevoegdheden over leven en dood wel iets meer verontwaardiging mogen wekken dan het tot nu toe heeft gedaan.