zondag 22 juli 2012
Verdrietig bericht, dit weekend. Alexander Cockburn, radicaal journalist in de VS, leeft niet meer. Weer een rake stem tegen de macht en het onrecht die niet langer spreekt, niet langer schrijft. Hij was niet jong meer, met 1941 als geboortejaar. Hij was al twee jaar ernstig ziek: kanker, de ziekte waar hij uiteindelijk aan bezweek. Dat feit is tot na zijn dood buiten de publiciteit gehouden, waardoor zijn overlijden voor mij – en vast ook vele anderen – als een verrassing kwam. Een zeer onaangename, want wat hij deed, deed ertoe. En het blijft ertoe doen.
Een biografie ga ik hier niet geven. Je kunt mooie In Memoriams lezen van mensen die zijn invloed hebben ondergaan en daarop terugblikken, bijvoorbeeld een uitvoerige van Louis Proyect op zijn weblog de Unrepentent Marxist, een hele korte van Asad AbuKhalid op diens weblog de Angry Arab, en een prachtig kort stukje van Jeffrey St.Clair, zijn compagnon in het uitgeven van Counterpunch en zijn goede vriend.
Toch enkele eigen opmerkingen. Voor mij viel Cockburn op als schrijver en deel van het koppel dat het juist genoemde Counterpunch uitbracht. Dat is een radicaal tijdschrift, maar ook een website met vrijwel dagelijks nieuwe artikelen over de meest uiteenlopende actuele onderwerpen, kwesties in de VS en wereldwijd. Het is de plek waar je allerlei stemmen uit de radicale linkerzijde kunt vernemen. Jonathan Cook die schrijft over de bezetting van Palestina – héél Palestine – trof ik daar. Ron Jacobs, een overlevende uit de New Left, het studentenradicalisme in de jaren zestig, schrijft daar, soms over episodes van strijd, soms ook over muziek. William Blum, historicus van de geheime en niet zo geheime oorlogen die de VS, met name ook de CIA, wereldwijd voert – je vindt zijn stukken in Counterpunch. Zelf schreef Cockburn daar ook – met venijnige pen sabelde – ik had bijna geschreven: sabelt… – hij iedere illusie in Obama genadeloos neer – al geldt deze houding bij hem niet de hele democratische partij als zodanig. Dat bleek uit één van zijn laatste artikelen, waarin hij de opkomst van Syriza tegenover onder meer het sociaaldemocratiosche PASOK afzet tegen het feit dat Obama van vergelijkbaar links tegenspel nauwelijks last heeft. De website van Counterpunch is zo’n internet-plek waar ik bijna dagelijks even ga kijken. De relevantie van die site zegt iets over het scherpe oog die de twee redacteuren, St Clair maar vooral ook Cockburn, hadden.
Het blad heeft – behalve de radicale en linkse toonzetting – geen specifieke kleur. Soms trof je er een verklaring van Fidel Castro in aan, als voormalig opperbaas van Cuba bepaald niet mijn vriend, maar wel een ter linkerzijde gerespecteerde stem. Maar ook Peter Gelderloos, scherpzinnig anarchist, kon je er vinden: diens waardevolle beschouwing over de Indignados-strijd in Barcelona vorig jaar vond ik daar. De weigering van hokjesgeest typeerde Counterpunch, en ook Cockburn. Het ging hem om radicale kritiek, radicale verandering. Labels, dogma’s en ideologie interesseerden hem weinig tot niet.
Dat was een kracht, maar het schoot soms ook door. Naast allerlei linkse en radicale stemmen tref je in Counterpunch ook rechtse ultra-vrijemarkt-figuren aan. Paul Craig Roberts, ooit functionaris in de Reagan-regering, mag in Counterpunch vaak zijn gal spuwen over de supersterke staat, haar corrupte verstrengeling met enorme bedrijven, haar overzeese expansie- en agressiepolitiek. Een soort vrijemarkt-anti-imperialisme. Ook positieve geluiden over Republikeins presidentskandidaat Ron Paul ontbraken niet. Afkeer van oorlog, imperiale ambitie en een supersterke staat is wat deze mensen geestverwanten maakte van linksradicale stemmen. Dat was althans de logica waarom Cockburn in feite een soort volksfront tussen radicaal links en libertarisch rechts promootte.
Ik vind die rechtse stemmen soms interessant om te lezen, maar het geïmpliceerde bondgenootschap acht ik heilloos, in zo’n bondgenootschap wint rechts, niet links. In een verbond zal de sterkere de zwakkere op sleeptouw nemen. Libertarisch rechts, verbonden aan een dissident deel van de kapitalistenklasse, heeft geld; radicaal links niet. Dus zal libertarisch rechts het meeste gewicht in de schaap leggen. De veronderstelde geestverwantschap is bovendien ten diepste illusoir. Opkomen tegen oorlog in Irak omdat Irakezen daar last van hebben – de fundamentele linkse kritiek – is wezenlijk iets anders dan opkomen tegen die oorlog omdat het de belastingbetaler teveel kost en het de Amerikaanse middenklasse teveel kopzorgen oplevert – de libertarische kritiek Nuttige observaties levert zulke kritiek vanuit rechts soms op, maar verder dan dat betreedt je de gevarenzone. Het tekent Cockburn dat hij zich van dit soort onderscheid niets aantrekt en dit soort – in zijn ogen – ideologische haarkloverijen gewoon terzijde laat. Die dwarse houding – hier dus met een verkeerde uitkomst – maakte hem wél tot iemand die prikkelde tot nadenken, tot dwarsligger, en daarmee tot aanwinst voor links.
Hier en daar leek het wel eens dwarsliggen-om-het-dwarsliggen, de rol van wat in de Engelse taal als contrarian wordt aangeduid. Het onderliggende idee was kerngezond: alle heilige huisjes dienen met scepsis bejegend worden, van vraagtekens en tegenspraak worden voorzien – juist ook de eigen huisjes van de eigen parochie waarvoor linkse journalisten zo vaak preken. Als heel de goegemeente een bepaald standpunt had, was er volgens Cockburn en Counterpunch extra reden om eens te kijken of dat wel klopte. Toen bijna iedereen euforisch was over de Oranje Revolutie – de protesten tegen d frauduleuze verkiezingen in de Oekraïne in 2004 – kon je in Counterpunch onderbouwde verhalen lezen: dat die fraude helemaal niet overtuigend bewezen was, dat de oppositie ook niet erg deugde, dat de aanvankelijke winnaar wel degelijk onder grote groepen van de bevolking met zinnige reden steun genoot. Een andere kant van het verhaal dus.
Soms gaat zoiets natuurlijk wel eens echt mis. Het publiceren van artikelen van Gilad Altzmon, als antizionist verpakte antisemiet, is voorbeeld van zo’n misser. Er zijn meer voorbeelden. Terwijl heel de linkse goegemeente zich druk maakte over broeikaseffect en klimaatsverandering begon Cockburn zich te ontpoppen als klimaatscepticus. Van de hele Unconvenient Truth-hype – vanwege de film van die naam van Al Gore – moest hij niets hebben, en volgens Cockburn ging het er de krachten achter het klimaat-alarm vooral om dat kernenergie gerehabiliteerd moest worden en dat dáárom fossiele energiebronnen in de beklaagdenbank gezet moesten worden. Dwarse opinie, die klimaatscepsis van hem, ook nog eens onderbouwd met figuren uit de klimaatsceptische wereld met erg foute connecties en ideeën, zoals Louis Proyect aantoonde. Dat Cockburn hiermee leurde, sierde hem niet. Dat hij weigerde om terwille van de lieve vrede ter linkerzijde bakzeil te halen, en voet bij stuk hield tegen de stroom in, siert hem dan ergens weer wel. En het typeert hem. Wat we ook van dit soort specifieke voorbeelden denken, dit soort dwarsigheid hebben we wel keihard nodig, het houdt ons scherp en waakzaam, juist jegens zwakke plekken in ons eigen verhaal.
Het is bovendien gewoon genieten om hem te lezen. Zijn verslag van de geflopte klimaatconferentie onlangs in Rio is een juweeltje. Daarin schetst hij haarfijn wat er op het spel staat – voor de betrokken diplomaten en bureaucraten. Een uitvoerig citaat. “Een vriend van me, gevestigd in het Midden-Oosten, leerde de minister van miloeu van Jemen kennen. Een groot deel van de taken van de Jemeniet, fatsoenlijk beloond door de VN, was het bijwonen van niet alleen de grote groene conferenties, maar ook de voorbereidende conferenties, vier keer per jaar. Dat was waar de zogeheten sherpa’s – rondreizende bureaucraten wiens leven gewijd is aan deze grimmige taken – het Zero-document ontwerpen , wat dan het voorwerp van maanden, soms jaren, van gesteggel wordt. Onze Jemeniet was uiteraard maar al te blij dat hij Sa’ana kon verlaten. Vermenigvuldig hem nu, en zijn kleine delegatie, met de pakweg 170 delegaties wiens pelotons van Groene gedelegeerden miljoenen per jaar aan VN-geld consumeren in reiskosten, onderdak – vaak kwistig – en natuurlijk beloning. We kunnen veilig aannemen dat veel van de conferentiegangers stimulerende persoonlijke relaties vormen, hun loyaliteit aan het proces dat door de jaren doortreuzelt, alleen maar doet toenemen.” Ontluisterend, jazeker. Onaardig ook. Maar echt unfair? En dan dit: “Westerse regeringen zijn bereid om één of twee beschimmelde kolen te incasseren die door teleurgestelde groenen worden naar hen worden gegooid. Ze hebben niets van substantie gedaan de afgelopen 20 jaar. Waarom zouden ze daar nu mee beginnen?” Het is Cockbuurn op zijn best: oneerbiedig en tegelijk onweerlegbaar in die oneerbiedigheid. En het is raak, óók als je zijn rare klimaatscepsis verder niks vindt.
Alexander Cockburn leeft helaas niet meer. Het is vurig te hopen dat Counterpunch overeind blijft en dat er nieuwe stemmen van soortgelijke dwarsigheid zich aandienen , in of buiten de gelederen van dit waardevolle medium. Intussen doen we er goed aan om die mooie stukken van Cockburn te lezen, en nu en dan te herlezen ook – en om bij onszelf de scherpte te zoeken en te kweken die hem zozeer typeerde.