Democratische Partij: grafkamer van links activisme


vrijdag 5 juni 2015

De Democratische Partij in de Verenigde Staten is geen bruikbaar voertuig van linkse aspiraties. Ze is dat nooit geweest en kan dat ook niet zijn. In de praktijk blijk ze keer op keer juist een grafkelder te zijn van linkse strevingen en ambities. In elke verkiezingscyclus duikt echter de illusie weer op: als deze éne progressieve politicus nu Democratische presidentskandidaat wordt, dán… Elke keer gaat het dramatisch verkeerd. En elke keer zwengelen illusionisten hetzelfde verhaal weer aan, alsof er geen geschiedenis bestaat.

Ooit, in 1968, heette de ene progressieve kandidaat Robert Kennedy, of Eugene McCarthy. In 1984 en 1988 heette hij Jesse Jackson. Nu heet hij Bernie Sanders. Ik snap dat linkse mensen dit slag kandidaten prettiger te beluisteren vindt dan de gangbare gehaktballen. Ik snap echter niet hoe het idee dat dit slag kandidaten echt progressieve deuken in conservatieve ladingen boter kunnen slaan, zo hardnekkig onder linkse mensen stand weet te houden. Soms lijkt het wel alsof kritiek op de PvdA van Bos en Samsom nog makkelijker doordringt in onze hoofden dan kritiek op de Democraten van Obama, Clinton en Carter.

I

Laten we die Democraten eens bekijken. Ze komen uitgerekend voort uit precies díé vleugel in het Amerikaanse establishment die in de negentiende eeuw géén radicaal eind aan de slavernij wilde, en ook géén drastische maatregelen richting gelijkberechtiging van zwarte ex-slaven accepteerde. Ze stonden daarmee feitelijk rechts van de toen nog jonge Republikeinse partij dat – om ruimte te geven aan ‘vrij ondernemerschap’ op basis van loonarbeid – wel een breuk met de slavernij doorzette, en er zelfs een burgeroorlog tegenaan gooide om dat te bereiken.

Ook daarna bleven Democraten nog lang de relatief conservatieve delen van het kapitalistisch establishment belichamen. Tot ver in de twintigste eeuw werden de zuidelijke staten van de VS als éénpartijstaten bestuurd door Democratische politici. Uiterst rechtse Democratische politici waren het, racisten die het apartheidsstelsel staten als Mississippi, Georgia en Alabama overeind hielden. Toen in de top van de Democraten het besef doordrong dat je ook goed zaken kon doen zonder formele apartheid, en dat het afschaffen ervan bovendien welkome mensenrechten-PR opleverde in de Koude oorlog, steigerde het Zuidelijke Democratische establishment. Witte kiezers begonnen, naarmate de Democratische Partij brak met openlijk apartheidsracisme, en masse over te lopen naar de Republikeinen die daar met een conservatieve draai die niet voor niets de Southern Strategy ging heten, behendig op inspeelden. Sinds die tijd zijn de zuidelijke staten Republikeins territorium geworden, eerst bij landelijke verkiezingen, later ook wat het plaatselijke bestuur betreft.

De apartheid in die staten is intussen opgeruimd onder druk van campagnes van directe actie, burgerlijke ongehoorzaamheid, demonstraties, pogingen van zwarte mensen om als kiezer ingeschreven te worden … allemaal met ijzingwekkende repressie bestreden, veelal onder verantwoordelijkheid van  Democratische bestuurders. Verantwoordelijk voor de repressie waren gouverneurs als George Wallace van Alabama, Ross Barnett van Mississippi, en niet te vergeten ‘Bull’ Connors, de beruchte politiechef in Birmingham ten verantwoordelijk voor het politiegeweld tegen de campagne tegen segregatie in 1963. Ja, ook hij was Democraat. De eerste Republikeinse gouverneur verschijnt in Mississippi  in 1992, in Alabama  pas in 1999.

De Democraten hadden echter niet alleen een aartsconservatieve racistische zuidelijke vleugel. Al in de jaren dertig was het vooruitziende deel van big business een coalitie aangegaan met vakbondsleiders en sociale hervormers. Dit bondgenootschap kreeg vorm onder president Roosevelt als een soort vernieuwde Democratische Partij.

In deze jaren was sprake van heftige arbeidersstrijd. Stakingen grepen vanaf 1933 om zich heen. Vooral de auto-industrie werd een sociaal slagveld. Maar ook in de textielindustrie, de rubberproductie, de mijnen woedde strijd. Arbeiders probeerden bonden onder hun eigen zeggenschap te vormen, arbeiders begonnen sit-in-stakingen, bedrijfsbezettingen. Vanuit de gevestigde vakbondswereld, belichaamd door de AFL, speelden bestuurders en vakbondsorganisatoren hierop in. Ze zetten zich aan het hoofd van nieuwe vakbondsinitiatieven, duwden de zeggenschap van arbeiders zelf zoveel mogelijk opzij, en smeedden uit de aanvankelijk onbeheersbare strijd een ‘verantwoordelijk opererende’ vakbeweging. Staughton Lynd liet in “What is ”Alternative Unionism’?” zien hoe in dit proces het radicalisme van onderop systematisch afgebouwd werd ten guste van een systeembevestigend soort vakbeweging die zich verbond met vooral de Democratische partij. Die vakbeweging werd de CIO, die nog weer later alsnog met de formeel nog conservatiever AFL fuseerde. Deze vakbeweging verbond zich veelal met de Democratische partij die arbeidswetgeving doorvoerde om een overleg-economie op gang te brengen om de sociale vrede te redden en tegelijk groeiende koopkracht en dus afzet te bevorderen.

Het idee was: arbeidersstrijd te kanaliseren binnen de gevestigde orde, via loonsverhoging en sociale wetgeving inkomens aan de onderkant verhogen om aldus langs Keynesiaanse weg de economie een boost te geven. Vakbonden kregen inbreng in die lonen, op voorwaarde dat ze het monopolie van managers en directies op de werkvloer accepteerden. En in ruil voor loonstijgingen gingen ze met productiviteitsstijgingen – en dus hogere werkdruk – akkoord. Arbeiders kregen een hoger inkomen. Arbeiders werden ook vastgeklonken aan een infernaal lopende-band-productiesysteem. En als ze daartegen protesteerden kregen ze van ‘hun’ vakbond te horen dat staken niet mocht gedurende het lopende arbeidscontract, dat dan ook nog eens voor meerdere jaren ineens was afgesloten. Dit was vakbondsmacht ten bate van het kapitaal en ten koste van arbeiders. Dít was de sociale basis van de ‘progressieve’ vleugel van de Democratische Partij: een vakbeweging die in ruil voor inkomensstijging arbeiders volstrekt aan despotisch management en haar jacht op productiviteit had uitgeleverd.

En dit was dan de línkervleugel van de partij, prominent onder de presidenten Kennedy en Johnson. De rechtervleugel van diezelfde partij liet intussen sit-ins van zwarten die tegen rassenscheiding vochten uiteenknuppelen, met honden en waterkanonnen uiteendrijven. Overdag althans. Want ‘s nachts trok een deel van diezelfde partij een wit kleed aan, zette een witte puntmuts op en ging over tot lynchings. De apartheid bezweek uiteindelijk, om plaats te maken voor verdekter en informeler soorten van racisme. Openlijke die hard racisten voelen zich bij de Democratische Partij tegenwoordig minder thuis dan bij Republikeinen. Er is wat dat betreft iets veranderd. Maar de reactionaire wortels van de Democratische Partij mogen best iets beter in het bewustzijn van linkse mensen gegrift worden.

II

Zijn de Democraten – ondanks die reactionair wortels – dan tenminste ‘minder erg’ dan de Republikeinen? Veel mensen ter linkerzijde denken dat. Opluchting is er elke keer als een Democraat het bij presidentsverkiezingen wint van een Republikein. Maar het belangrijkste verschil tussen kandidaten is vaak een verschil in stijl, tussen lomp en subtiel, tussen genuanceerd en openlijk bruut. Het idee dat we bommengooier McCain in het Witte Huis zouden hebben gehad vanaf 2008! Dus kregen we drone-werper Obama. Hij praatte wat stijlvoller. De bloeddorst liep wat minder uit zijn ogen. Voor dode Afghanen maakt dat weinig verschil. Waarom voor levende linkse mensen dan wel? Ja, voor het eerst een president van Afro-Amerikaanse herkomst, dat symboliseerde een belangrijke doorbraak. Maar met beleidsverschil tussen Democraten en Republikeinen had dat niet echt veel van doen.

Juist aan het thema oorlog en vrede zien we hoe leeg de bewering is dat Democraten de voorkeur van links verdienen boven Republikeinen. Onder wiens leiding begon de VS de Koude Oorlog? Inderdaad, onder de Democraat Harry Truman, die zelfs een heuse interventiedoctrine naar zich vernoemd kreeg. Hij was predident vanaf 1945 tot en met 1952.  Wie waren aanvankelijk sceptisch – niet uit progressieve redenen, maar vooral uit overwegingen van kostenbesparing en omdat ze als nationalisten geen overzees gedoe wilden? Inderdaad, traditionele Republikeinen. Hun aanvoerder Vanderberg moest met veel moeite worden overgehaald om de meer interventionistische Koude Oorlogsbenadering te steunen.

Dat ‘Koude Oorlog’ ook ‘wapens’ en dus ‘wapenproductie’ en ‘lucratieve contracten’ betekende, hielp ongetwijfeld bij het paaien van Republikeinse zakenvrienden. Maar de architectuur van de Koude Oorlog was nadrukkelijk niet primair een Republikeinse aangelegenheid. Wanneer bouwde de Amerikaanse staat haar moderne veiligheidsinstanties op, van wanneer dateert de bijbehorende wetgeving op? De CIA is opgericht in 1947, net als de National Security Council waarin diverse diensten in dienst van de president overlegden en afstemming zochten rond nationale veiligheidszaken. Beiden zijn in het leven geroepen op basis van een stuk wetgeving uit dat jaar  de  National Security Act genaamd. De afluisterdienst NSA is opgericht in 1952, nog nét onder Truman. De Koude Oorlog was een project dat door beide partijen werd gedragen. Maar de Democratische administratie van Truman was ontwerper, architect en gangmaker.

Een verwant patroon blijft de decennia erop bestaan. Wanneer begon en escaleerde de Korea-oorlog? Als grensoorlog was die al in 1948 en 1949 flink bezig, toen het door de VS – onder de Democraat Truman – gesteunde Zuid-Koreaanse schrikbewind vocht met het door Rusland gesteunde Noord-Koreaanse schrikbewind. In 1950 leidde zo ‘n botsing tot een grote Noordelijke inval, waartegen Truman het Amerikaanse leger het veld in stuurde. Tapijtbombardementen, inzet van napalm, systematische oorlogsmisdaden, allemaal onder Democratisch management, volgden. De oorlog leidde tot een impasse. In 1953 kwam er een formele wapenstilstand. Toen regeerde er echter alweer een Republikeinse president, Eisenhower. In diens ambtsperiode werd de toon tussen Oost en West iets minder bot. Het begrip ‘vreedzame coëxistentie’ won terrein. Het is in strijd met de beeldvorming die Republikeinen tot fanatieke militaristen bestempelt en Democraten tot wellicht wat halfslachtige vredesduiven. Maar die beeldvorming deugt dus niet.

Natuurlijk kun je zeggen: als de Republikeinen in 1950 de baas waren geweest, was de Korea-oorlog verder geëscaleerd. Als de Democraten in plaats van de republikeinen in d jaren na 1952 de president hadden geleverd, was de ontspanningspolitiek nog meer ontspannen geweest. Het zou kunnen. Maar dit soort ‘als-‘redeneringen baseren zich dan op een vooringenomenheid waarin uitgegaan wordt van wat nooit goed is aangetoond, namelijk dat Democraten aan de macht ‘eigenlijk’ vredelievender zijn dan Republikeinen aan de macht.

Verder met de geschiedenis. In 1960 bekritiseerde kandidaat de Democratische Kennedy de Republikeinse kandidaat – en vice-president onder Eisenhower – Nixon. Kennedy deed dat door te klagen over een ‘missile gap’- een Amerikaanse rakettenachterstand ten opzichte van Rusland. Niet alleen bleek die fictief. Het schermen ermee kwam er op neer dat de Democraat de Republikeinen verweet te soft te zijn, niet alert genoeg, niet militaristisch genoeg. Kennedy kritiseerde Nixon van rechts. Kennedy betoonde zich, eenmaal aan de macht, een agressief militarist. Hij was fan van geheime operaties en de bijbehorende troepen. Counterinsurgensy – opstandsbestrijding, contra-guerrilla – had zijn warme sympathie. De ontwikkeling van wapens ging in hoog tempo verder.

En hij stuurde stelselmatig meer Amerikaanse troepen om een reactionair en dictatoriaal regime in Zuid-Vietnam overeind te houden tegenover gewapend guerrillaverzet onder ‘Communistische’ leiding. Dat bewind steunde de grootgrondbezitters, het verzet bracht de noden van arme boeren tot uitdrukking. Het bewind was een erfenis van Frans kolonialisme en werd door Amerikaanse steun overeind gehouden. Het verzet, inclusief het bewind in het Noorden dat uit zegevierende strijd tegen het Franse kolonialisme was voortgekomen, vertegenwoordigde strijd tegen Westers imperialisme, maar verbond zich tegelijk met Russische en Chinese imperiale sponsors. De Koude Oorlog werd in die regio op deze manier bloedheet.

Na Kennedy’s dood zette Democratisch president Johnson de escalatie in Vietnam voort, totdat er in 1968 een half miljoen Amerikaanse soldaten in dat kapotte land vochten. Bommen op Zuid-Vetnam, bommen op Noord-Vietnam dat steun gaf aan de antikoloniale opstand in het Zuiden, napalm, ontbladeringsmiddel, steun aan verkiezingsfraude en moordpraktijken van Zuid-Vietnamese generaals, ‘eigen’ moordpraktijken waarvan de slachting in My Lai in maart 1968 de beruchtste is – het gebeurde van 1965 tot en met 1968 onder Democratische politieke verantwoordelijkheid.

In 1968 won Nixon de verkiezingen. Het is wel grappig hoe hem dat lukte. De Democraten hadden , na felle interne conflicten rond de voorverkiezingen, Johnsons vicepresident Hubert Humphrey naar voren geschoven. Hij nam amper een millimeter afstand van de gediskrediteerde oorlogspolitiek van Johnson. Nixon hulde zich in vaagheden maar suggereerde dat hij een geheim plan had om aan de oorlog tot een einde te brengen. Hij positioneerde zich dus welhaast als mínder pro-oorlog dan Humphrey. Pas toen de laatste, vlak voor verkiezingsdag, ietsje meer afstand van de oorlog begon te nemen, begon hij in te lopen in de peilingen. Maar de inhaalslag kwam te laat. Zo won Nixon, niet als openlijk agressief oorlogspoliticus, maar als iemand die hints gaf dat hij een sluw plan had om er een eind aan te maken. Binnenslands opereerde hij wel als openlijk reactionair. Maar waar het de Vietnamoorlog betrof lag het dus anders.

Natuurlijk zat er geen werkelijk vredesplan in Nixons achterzak.. Nixon was net zo voor de vernietiging van Vietnam als Johnson. Hij gooide er ook nog bommenregens op Laos en Cambodja bovenop, en bestookte die twee landen met invasies. Maar hij droeg niet dezelfde verantwoordelijkheid voor de aanloop van de oorlog, en kon zich er wellicht iets makkelijker van losmaken. Dus toen hij tot zich door liet dringen dat de oorlog zonder kernwapens niet te winnen was, en toen de binnenlandse protesten aanhoudend sterk waren en in 1970 explodeerden tot een enorme studentenopstand, koos hij stap voor stap eieren voor zijn geld.

Die protesten waren ongekend heftig geworden. In april 1970, toen Nixon een invasie in Cambodja lanceerde, begon een reeks studentenprotesten. Op de universiteit van Kent State, Ohio, openden soldaten van de Nationale Garde op 4 mei het vuur op demonstranten waarvan sommigen stenen gooiden, of hulzen van traangasgranaten terug gooiden naar de politie. De soldaten schoten vier van de demonstranten dood en verwondden er negen. De studentenprotesten die volgden richtten zich tegen de oorlog, maar ook tegen de moorddadige repressie waarvan de schietpartij op Kent State deel uitmaakte. Aan een studentenstaking namen naar schatting zeker 4 miljoen mensen mee.

Nixon zette de oorlog niet door tegenover deze golf van verzet. Die had ook het Amerikaanse militaire apparaat zelf bereikt. Daar ontplooide zich een veelvormige verzetsbeweging van soldaten.  Soldaten weigerden orders, onttrokken zich aan bevelen, vervingen search and destroy-patrouilles door search and evade. Dan was er nog het zogeheten fragging: soldaten gooiden een fragmentatiegranaat in te tent van al te fanatieke officieren. De eerste keer een lege huls, als waarschuwing. Met een leger waar soldaten hun officieren bestoken is het moeilijk oorlog voeren, dat snapte de legerleiding ook. Het militaire apparaat werd steeds minder bruikbaar, en in de militaire top drong het besef door dat de Vietnamoorlog moest stoppen om het militaire apparaat te redden. Het droeg allemaal bij aan druk om de oorlog af te bouwen.

Nixon deëscaleerde de oorlog dan ook, heel langzaam, met af en toe offensieve acties om tijd te winnen en gunstige voorwaarden bij onderhandelingen te bedingen. Hij zette de door Johnson vlak voor zijn aftreden gestarte onderhandelingen voort. Onder Nixons opvolger, de Republikein Ford, kwam aan de Amerikaanse oorlog in Vietnam dan eindelijk een einde. Republikeins management had de verliesgevende, onder Democratisch management opgestuwde operatie wegens te hoge kosten geliquideerd.

Het is geen reden om te geloven in de vredelievendheid van Republikeinen. Maar het is net zo min reden om te geloven dat Democraten aan de macht iets anders zijn dat imperialistische machtspolitici die niet kijken om een half miljoen doden meer of minder. Tussen Republikeins en Democratisch politiek leiderschap valt, waar het zaken van oorlog en vrede betreft, soms tactisch verschil te zien. Een serieuze voorkeur voor de één boven de ander valt daaruit voor tegenstanders van oorlog en militarisme niet af te leiden, tenzij we welluidende retorische verpakking hoofdzaak vinden en bloedvergieten slechts bijzaak. Democraten aan de macht zijn niet vredelievender dan Republikeinen. Ze zijn hooguit sluwer, en ze praten wat minder rauw.

De laatste veertig jaar zien we variaties op geschetste patronen. Democraten hadden zich in de jaren dertig verbonden met de top van de vakbeweging. In de jaren zestig en zeventig was ze er in geslaagd delen van de burgerrechtenbeweging en ook de vredesbeweging in te kapselen. De opstandigheid van die jaren zocht een politiek kanaal, en behendige Democraten boden dat kanaal. Sommige zwarte activisten, niet langer van kiesrecht, onderwijs en openbare en faciliteiten uitgesloten, wisten politiek carrière te maken. Ze deden dat via de Democratische Partij. Linkse activisten, relatief populair in de vroege jaren zeventig, deden iets soortgelijks. Samen met de oudere vakbondsvleugel zorgden zij voor een soort progressieve flank in de partij. Het partij-establishment tolereerde dat, en verwelkomde het zelfs Het leverde kiezers op, plus enthousiastelingen om langs de deuren te gaan tijdens campagnes. Bovendien werd zo het radicalisme en vooral de autonomie van sociale strijdbewegingen getemperd en uiteindelijk de nek om gedraaid. Het partij-establishment zorgde er intussen wel voor dat linksere mensen het niet werkelijk voor het zeggen kregen binnen de partij. Zodra dat heel eventjes wel leek te gebeuren, ging het Democratische establishment zo ongeveer in staking: liever de Republikeinen in de regering dan het land aan halve communisten overlaten, nietwaar?

Tekenend was de Democratische campagne van George McGovern in 1972, die serieus werk van een eind aan de Vietnamoorlog beloofde te maken en ook verder relatief progressieve standpunten innam. Hij kreeg steun van allerlei gematigd linkse activisten met wortels in de bewegingen van de jaren zestig. Heel even leek de Democratische partij dat gedroomde voertuig van linkse idealen te zijn geworden. Dat was een teken van de impact die de sociale bewegingen tegen oorlog, racisme en sociale ongelijkheid in die jaren hadden gekregen. Het was ook een teken van de behendigheid van Democratische politici om deze impact te benutten voor partijpolitiek gewin, en intussen de strijd te temmen door haar electoraal in te kapselen. Dat laatste lukte wonderwel: hoe meer activisten hun thuis vonden in de Democratische partij, hoe minder activistisch ze werden en hoe meer de rust op straat terugkeerde.

Het is een overduidelijke samenhang: naarmate activistisch links binnen en via de Democratische partij opereert, wordt het minder links en vooral minder activistisch… Een links dat hierin meegaat geeft daarmee een essentiële hefboom voor sociale verandering: ongebonden strijdbaarheid zonder aan het handje van politici te lopen en op de stembus te wachten. Dit proces maakt de Democratische partij aldus tot grafkamer van radicale ambities en aspiraties. De jaren zestig zijn de nek om gedraaid, deels door repressie, maar ook door inkapseling door deze rol van de Democratische partij in het opzuigen en temmen van strijdbaar activisme ten gunste van electoralisme.

Hoezeer het de sociale strijd zelf, en niet de partij van de zittende politici, is die bepaalt hoeveel verbeteringen er plaatsvinden, was ook in de jaren zestig al te zien. Ik geef het woord even aan Michal Schwartz en Kevin Young, in “A Winning Strategy for the Left”  op de website van Jacobin Magazine. “De expliciet conservatieve administratie van Nixon biedt een voorbeeld van het belang van directe institutionele druk in vergelijking met de politi8eke affiliatie van ambtsdragers. Nixon maakte een eind aan segregatie in meer openbare scholen in het zuiden dan de administratie van Kennedy en Johnson samen, verhoogde de sociale uitgaven meer dan iedere president sinds de Tweede Wereldoorlog, bepleitte en gegarandeerd minimuminkomen, breidde Social Security uit, en voerdde voedselbonnen, de Environmental Protection Agency, en de Occupational Safety and Health Administration in.”

Waarom dit alles? “Deze programma’s en dit beleid ontsprongen niet aan Nixons politieke overtuiging – ze waren het resultaat van een politieke context die hem weinig bewegingsruimte gaf. Die context omvatte niet alleen de burgerrechtenbeweging en de zwarte bevrijdingsbeweging, maar ook opstuwende milieu-, anti-armoede, LGBT, anti-oorlogs- en arbeidersbewegingen.” Sociale strijd liet zelfs een rechtse president weinig keus. Iets degelijks gold ook voor het afbouwen van de Vietnamoorlog, zoals we al zagen. De partij van ambtsdragers maakt volgens de auteurs wel iets uit in het gebeuren. Maar doorslaggevend is sociale druk, en niet partijpolitieke binding. Valt de sociale druk weg, dan helpt zelfs een relatief progressieve president ons niet ver. Is die druk groot, dan is er zelfs tegenover conservatieve presidenten een boel te bereiken. De les is duidelijk, al is het onderscheid tussen conservatief en progressief dat heel vaak niet. Ook het artikel bevat wat dat betreft wel zwakheden, maar die kunnen we in dit verband veilig laten rusten.

Terug naar de campagne van 1972. Traditionele Democraten vonden al dat hippie-gedoe van vredesmensen die nu een presidentskandidaat hadden intussen toch maar niks en stemden Nixon, die heel handig een anti-linkse stemming vol law, order en normen en waarden bespeelde. Het Democratisch establishment – qua houding en business connecties helemaal niet zo anders dan Nixon en zijn mensen – stak vrijwel geen poot uit om de verkiezingen te winnen, zelfs een flink deel van de vakbondstop liet McGovern vallen als een baksteen. Vrede kost immers arbeidsplaatsen, nietwaar? En wie wil er nu voor onvaderlandslievend worden uitgemaakt? Nixon won die verkiezingen, en niet zo zuinig ook. Het Democratische establishment heeft waarschijnlijk geconcludeerd: zo ‘n links experiment hoeven we nooit meer. Het is in ieder geval nooit meer op deze schaal geprobeerd.

Voor het Democratische establishment was en is links randversiering en soms een soort van spons. Het gaf de partij een progressief imago, en het zorgde ervoor dat radicale oppositie onschadelijk gemaakt werd door die te absorberen en te kanaliseren in electorale politiek ten bate van Democratische kopstukken. Waar links méér was en wilde zijn, vond het in het Democratische establishment een geraffineerde tegenstander. Bernie Sanders en vooral zijn aanhang staan op het punt die harde les voor hun kiezen te krijgen.

PS Het geciteerde artikel van Jacobin magazine kreeg ik onder ogen doordat een facebook-vriend het linkte. Geen idee of hij uit de relatieve anonimiteit gehaald wil worden, maar hij weet zelf wel wie hij is, en ik bedank hem 🙂

Peter Storm

, , ,

  1. #1 by Spacemarine on 2015/06/05 - 15:44

    Heel goed stukje dit. Een van je betere.

    Ik wist veel van deze zaken niet, maar ik ben überhaupt nooit fan geweest van de democraten

    Zoals Proudhon het uitlegt. In een kapitalistisch systeem is iedereen voor de wet gelijk, maar aangezien het landsbelang vervlochten is met het grootkapitaal, zal het grootkapitaal meer invloed hebben op de gang van zaken, dan de burgers. Wat in theorie gelijkheid is, gaat niet samen met de materiële condities en de economische belangen van kapitalistische natie-staten

    De democraten hebben zich in een slimme positie gemanoeuvreerd, door het publiek te paaien, met schijn progressie. Image building, marketing, waar Amerika zo goed in is.

    Het gewone volk, dat niet al te fel uit de hoek zal komen en de grondslagen van kapitalisme, oorlogsmisdaden, imperialisme en andere verrotting, niet weten, of niet willen weten. Het zijn de mensen die zich een slag in de rondte werken, om überhaupt te kunnen overleven en dus geen tijd meer overhebben, om bijvoorbeeld jou stukjes te lezen, maar dan natuurlijk de Amerikaanse variant ervan.

    Ze zullen het niet doen ook, want ze willen hun veilige wereld niet doen instorten. De wereld van Starbucks koffie, reclames op tv, celebrity’s en schijn- discussies, over non- issues.

    De democraten hebben zich gericht op het makkelijke populisme. Wij zijn voor homo’s, wij zijn hip, wij roken weleens een joint, kijk ons nou eens progressief zijn, we hebben zelfs een voorman, die zwart is. Damn, dan moet je wel heel links zijn.

    Die republikeinen ? Die leven nog in de jaren vijftig, die eten geen Sushi, die weten niet wat nu is.

    Dat is het psychologische gevecht geweest, waarmee de massa gewonnen is. Niet met zware economische beschouwingen , of systeem kritische tendensen. Daar heeft het volk geen tijd voor en geen mening over.

    Die zwarte meneer vonden ze gewoon het leukste

    En waarom vonden ze die zwarte meneer het leukste? De leukste buikspreekpop ?

    Chomsky heeft het in een van zijn interviews over de immense lobby’s van de industrie, om kandidaten naar voren te schuiven. Het geld regeert de industrie. Een reclame burreau heeft op de sentimenten van de gemiddelde Amerikaan ingespeeld, voor hen, om Obama erdoor te krijgen. Dat is gelukt, dus de industrie heeft haar zin. Opportunisme aan de top, bloedvergieten voor de bevolking

    Wat vind de gemiddelde Amerikaan nou deugdzaam gedrag? Wat prikkelt hen ? Dat is waar ze op in gespeeld hebben.

    Deze tactiek werkt ook op linkse mensen. Willen we een leuke knuffel Obama, of willen we een republikeinse potenrammer ? De beslissing is al gauw gemaakt. Maar we hebben natuurlijk niet echt iets te kiezen. De ruggengraat van het systeem wordt niet op de schop gedaan, wij mogen alleen het uiterlijk bepalen. Welke celebrity gaat ons vertegenwoordigen ? Uiteindelijk is het, het grootkapitaal en haar belangen, die de wereld verpesten en de schapen in het gelid houden.

    Het probleem van het echte links, is het feit, dat libertair links gekaapt is, door aan de ene kant sub-cultuurtjes en aan de andere kant rechtse reactionairen. Links libertarisme bereikt geen massa’s meer

    De misverstanden omtrent libertair links en de vooroordelen zouden uit de wereld geholpen moeten worden, wil het als beweging slagen.

    Ik kom hier later op terug

    The Spacemarine

Comments are closed.