dinsdag 21 oktober 2014
Gough Whitlam is op 21 oktober op zeer hoge leeftijd overleden. Ik kan me indenken dat deze naam veel van de lezers van dit artikel weinig zegt. De man was echter eerste minister van Australië in de jaren zeventig van de vorige eeuw, en is is mee verantwoordelijk voor een reeks progressieve hervormingen. Aan diens korte ambtstermijn kwam een einde door een soort van staatsgreep. Als we willen laten zien dat sociale verandering via wetgeving en parlementaire arbeid ontoereikend is omdat de kern van de macht niet bij gekozen politici ligt en dus ook niet via die politici gebroken kan worden, dan is de loopbaan van Whitlam geen slecht illustratiemateriaal.
De man leidde de Laborpartij van Australië – te vergelijking met de PvdA in Nederland – vanaf 1967, in een tijd toen ook daar de jaren zestig stevig doorwerkten. Op 2 december 1972 won hij met zijn partij de verkiezingen na een campagne onder de leus “Het is tijd”. Er volgden enkele jaren van serieuze hervormingen. Sommigen vooral symbolisch, zoals de diplomatieke erkenning van China. Sommigen meer dan dat, zoals de terugtrekking van Australische militairen uit Vietnam, waar het land tot dan toe samen met de VS de pro-Westerse dictatuur had helpen verdedigen tegen het antikoloniale verzet van Vietcong en de stalinistische dictatuur van Noord-Vietnam die dat verzet steunde. Onder zijn regering werd het collegegeld voor universiteiten afgeschaft, kwam er een wet tegen rassendiscriminatie, werden er een stap gezet naar erkenning van landrechten van de oorspronkelijke bevolking, werd oliewinning in de kwetsbare natuur van het Grote Barrièrerif gedwarsboomd en zo meer.
Er was meer. Zijn regering voerde ook een landelijk stelsel van ziektekostenverzekering in, en veranderde het immigratiebeleid door elke verwijzing naar ras en herkomst en religie in de immigratieregels te schrappen. Daarmee kwam althans aan openlijk racistische criteria in dat beleid een eind. Tot dan toe hadden immigranten uit Europese staten expliciet de voorkeur, in een beleid dat als Wit Australië bekend stond. Dit was de tijd toen sociaaldemocraten met ‘hervormingen ‘nog stappen voorwaarts naar meer sociale rechtvaardigheid bedoelden. Tegenwoordig duidt hetzelfde woord ‘hervormingen’ op stappen terug, concessies aan neoliberale prioriteiten, meer marktwerking, privatisering en dergelijke.
Whitlam verdedigde zijn progressieve beleid met een aangenaam grote mond tegen zijn rechtse tegenstanders. “Laat mij tamelijk duidelijk maken dat ik voor abortus ben, en in uw geval, mijnheer, zouden we dat met terugwerkende kracht moeten doen”, zo voegde hij een tegenstander die hem onderbrak eens toe. Hem werd eens gevraagd wat hij zou zeggen op het moment dat hij zijn schepper zou ontmoeten. “U kunt zeker zijn van één ding”, antwoordde hij. “Ik zal hem als mijn gelijke behandelen”
Maar noch zijn grote mond, noch zijn geloof in gelijkheid, noch zelfs zijn parlementaire meerderheid was genoeg om hem tegen rechts te beschermen. Hij raakte omstreden nadat een minister buiten reguliere begrotingskanalen geld probeerde te lenen. Van daadwerkelijke leningen kwam het niet, maar er ontstond wel een soort schandaal. Even goed won Whitlam herverkiezing in 1974, maar zijn meerderheid slonk. Tegenstanders namen hem kwalijk dat hij er niet in slaagde om loonstijgingen binnen de perken te houden en inflatie om zich heen greep. Anders gezegd: arbeiders zagen eens wat meer geld op hun rekening belanden, en dat werd de premier aangerekend. Het was hetzelfde verwijt dat rechts in die tijd in andere landen inbracht tegen parlementair links. Het was feitelijk Wiegel versus Den Uyl. Maar het was ook een beetje rechts tegen Allende, de linkse president in Chili totdat Pinochet als uitvoerder van rechts daar een einde aan maakte.
In Australië gebeurde iets soortgelijks, maar zonder bloedbad. Whitlam had een meerderheid, maar niet in de Senaat. Die blokkeerde zijn begroting in 1975. Whitlam ging naar de gouverneur generaal, een soort onderkoning namens de Britse kroon maar wel door de premier zelf benoemd, om te vragen om gedeeltelijke herverkiezing van die senaat. In plaats daarvan stuurde de gouverneur-generaal hem naar huis en verving hem door Malcolm Frazier, Liberaal politicus. Whitlam sprak nog de gedenkwaardige woorden: “We kunnen met recht zeggen ‘God Save the Queen’, want niemand zal de gouverneur-generaal behoeden”, maar welsprekendheid redde de premier niet. Er volgden weliswaar verkiezingen, maar die verloor Whitlam ook. Ja, waarom zou je nog op hem stemmen als ongekozen krachten in het politiek bestel hem toch het regeren feitelijk onmogelijk maakten? Rechtse propaganda sloeg ook aan, het gedoe rond het eerdere leningschandaal verschafte munitie.
Hier zag je glashelder de beperking van elk parlementair linkse project, hoe oprecht en hoe radicaal ook. Oprecht was Whitlam vast en zeker, en behoorlijk verregaand was zijn beleid ook. Maar tegen senaat en gouverneur-generaal hielp het niet. Van een felle aanhoudende campagne op straat en in de maatschappij buiten parlementsgebouw en regeringskantoor om de constitutionele staatsgreep te blokkeren en rechts tegen te houden was geen sprake, al waren er wel protestbetogingen. Whitlam bleef het spel echter volgens de regels spelen, terwijl rechts de regels zodanig hanteerde dat links erdoor geblokkeerd werd.
Buitenparlementaire pressie en intrige ontbrak niet. John Kerr, de gouverneur-generaal die Whitlam uiteindelijk wegstuurde, stond in verbinding met de Amerikaanse CIA, zo maakt onderzoeksjournalist John Pilger aannemelijk. Amerikaanse inlichtingenfunctionarissen vertrouwden Whitlam niet, vooral ook toen de Australische regering een geheime basis ter discussie stelde en ministers het beleid van de Nixon-regering in de VS “corrupt en barbaars” noemde. De Amerikaanse ambassadeur in Austeralië was een zekere Marshall geree. Die had ervaring met staatsgreeppolitiek, hij was de VS-ambassadeur in Indonesië tijdens de rechtse staatsgreep tegen Soekarno, waar de CIA ook niet buiten stond. Whitlam wist de hand te leggen op documentatie waaruit CIA-activiteit in Australië bleek. “Op 11 november – de dag dat Whitlam het parlement zou inlichten over de geheime CIA-aanwezigheid in Australië – werd hij bij Kerr ontboden”, aldus Pilger. Whitlams ontslag was wel erg goed getimed. Toeval?
Binnen grondwet en parlementair spel stond Whitlam schaakmat. Buiten grondwet en parlement stappen was voor een keurige sociaaldemocraat als Whitlam echter niet aan de orde. Dezelfde zelfverlamming had Allende er al eerder toe gebracht zich tot op het laatst toe aan legaliteit en grondwet vast te klampen, terwijl de – nota bene door hemzelf benoemde – Pinochet al aan zijn staatsgreep bezig was. Whitlam werd weliswaar niet vermoord, en Frazier begon ook geen militair schrikbewind. Maar er was beslist verwantschap tussen beide gebeurtenissen.
Whitlam vocht langs legale en parlementaire weg voor sociale rechtvaardigheid, in tijden toen links en de arbeidersbeweging nog behoorlijk wind mee hadden. Toch verloor hij, van niet erg democratisch gekozen bureaucratische en kapitalistische krachten. Het parlementaire instrumentarium bleek daartegen uiteindelijk ongeschikt omdat het aan de logica van kapitaal en staat ondergeschikt was en is. Vandaag de dag bewandelen sociaaldemocraten nog steeds dezelfde, toen al steeds geblokkeerde weg, in tijden dat links en de arbeidersbeweging zwaar verzwakt en aangeslagen zijn door dertig jaar neoliberalisme waarin de meeste sociaaldemocraten omgevormd zijn tot hooguit nog sociaal-liberalen. Wordt het voor mensen die werkelijk sociale rechtvaardigheid willen niet eens tijd om die illusoire weg eens vaarwel te zeggen? Als het de doortastende Whitlam in progressieve tijden al niet lukte, zal het de vriendelijke Roemer in reactionaire tijden dan wel lukken? Is dat echt realistisch?
Peter Storm