woensdag 4 juni 2014
Gaat u maar rustig slapen, de regering van de Chinese Volks (?)republiek, het Chinese Volks(??)leger, de Chinsese Communistische (???) partij hebben alles onder controle: uw welzijn, uw toekomst, en de daarvoor natuurlijk onontbeerlijke ‘stabiliteit’. Die boodschap wordt uitgedragen door de jaarlijkse reactie van de Chinese autoriteiten op mogelijke herdenkingen en protesten van het neerslaan van de protestbeweging in Beijing, 4 juni 1989, vandaag 25 jaar geleden en het herdenken meer dan waard.
Herdenken is protesteren, herdenken is ter verantwoording roepen, herdenken is om erkenning vragen dát er een staatsmisdaad gepleegd is destijds. Dat is goed en dat is nodig. De machthebbers – erfgenamen van de slagers van 1989 – laten zich niet ter verantwoording roepen, willen niet erkennen dat hun macht berust op het neerslaan van protest – en blijven protest behandelen als een aanslag op de ‘stabiliteit’. Daarom moest het protest destijds van de straat worden geschoten; daarom moet herdenken worden onderdrukt. Preventief onderdrukt, met een grote politiemacht en arrestaties en ondervragingen van mensenrechtenactivisten en journalisten. Dat is slecht, maar tegelijk business as usual. Amnesty heeft een flinke lijst van mensen die zijn aangehouden en dergelijke. Adrian Brown, een Aljazeera-verslaggever, vertelt intussen over een poging om een verslag te doen voor de camera. “Ik stond minstens een halve kilometer van het plein. Binnen drie seconden nadat ik mijn mond had geopend waren cameraman Miguel Toren en ik aangehouden door politieagenten die uit het niets leken te komen”, aldus de verslaggever. Hij voegde er droogjes aan toe: “Voor China ‘s leiding geldt: hoe eerder het 5 juni is, hoe beter.”
Wat zou er eigenlijk herdacht worden, als de Chinese repressie dat niet zo effectief zou weten te blokkeren? Westerse media geven terugblikken op de gebeurtenissen, maar die is veelal weinig bevredigend De Volkskrant kwam bijvoorbeeld met een terugblik: “Wat maakte de Chinese studentenopstand van 1989 zo bijzonder? Vier vragen”. Alleen al de titel is verkeerd, want wat er in China in het voorjaar van 1989 plaatsvond was veel meer, veel breder, dan een ‘studentenopstand’. Studenten en intellectuelen gaven de aftrap, maar op het hoogtepunt van de beweging waren miljoenen mensen op straat, tegenover de tanks en de soldaten. Een groot deel van de stedelijke bevolking stond op tegen de partijbureaucraten, tegen de corruptie, het gebrek aan vrijheid, de arrogantie van de macht. De partijleiding was niet bang voor de studentenbeweging op zichzelf: dat maakte China vaker mee, dat ebde na een paar weken dan weer weg, en anders volstonden een handvol arrestaties en een paar politiecharges. De partijleiding vreesde een verbreding van het protest, het reageerde getergd toen arbeiders mee gingen doen en een eigen organisatie begonnen op te bouwen.
Tekenend detail dat de Volkskrant in een ander stuk noemt zonder de betekenis ervan echt te doorgronden: “Nadat de studentenopstand door de Chinese regering was neergeslagen, werden er duizenden mensen gearresteerd. Velen van hen werden kort daarop weer vrijgelaten, 1.600 mensen kregen een officiële gevangenisstraf, en één man zit op dit moment, 25 jaar later, nog steeds in de cel.” Wat was het voor iemand? “Miao Deshun was geen student die deelnam aan de geweldloze protesten, maar een fabrieksarbeider die de straat was opgegaan om te vechten.” Hoe? Door een emmer te werpen naar een tank. Eerst kreeg hij de doodstraf, maar dat werd in levenslang omgezet, en omdat hij in de cel weigert dwangarbeid te doen, kan hij vervroegde vrijlating hoogstwaarschijnlijk wel vergeten. De Volkskrant citeert John Kamm, die zich voor gevangenen in China inzet: “Deze groep (namelijk fabrieksarbeiders, PS) is veel harder aangepakt… De hoogopgeleiden studenten kregen veel lagere straffen.”
Het verschil was in de bloedige nacht van 3 op 4 juni al opvallend. De slachting werd niet aan gericht op het befaamde Tiananmen-plein zelf, waar studenten nog bijeen waren, maar in naburige wijken waar woedende bewoners van arbeiderswijken met stokken, stenen en alles wat ze maar konden vinden, de oprukkende soldaten probeerden te weerstaan. De studenten werden tot aftocht gedwongen, en verlieten als groep in optocht het plein. De vechtende arbeiders werden neergemaaid en platgewalst. De Volkskrant herdenkt een studentenopstand. De Chinese staat sloeg vooral een arbeidersrevolte neer, waarvoor studentenprotest als aanloop en aanjager had gefunctioneerd maar dat allang veel verder was gegaan dan dat. Radicalen dienen, zonder aan moed en inzet van de strijdende studenten af te doen, juist de herinnering aan die arbeidersrevolte naar voren te halen.
Hoe was het zover gekomen? De protesten begonnen op 15 april 1989. Toen overleed ex-partijleider Hu Jaobang, en dat werd aangegrepen als gelegenheid voor demonstratieve herdenkingen die al snel tot expliciete protestbetogingen uitgroeiden. Hu Jaobang had voor kritische intellectuelen een symboolfunctie. Hij was tot aftreden gedwongen na eerdere studentenprotesten in de laatste maanden van 1986: zijn collega-bazen in de Chinese leiding vonden hem te soft, te tolerant jegens ‘burgerlijke elementen’. Na Hu ‘s aftreden kwam er een heuse anti-rechtse campagne zoals die in Maoïstisch China heel gebruikelijk was als het bewind haar critici de mond wilde snoeren. Hu ‘s relatief liberale houding, en zijn gedwongen aftreden om die reden, maakten hem tot een soort boegbeeld voor mensen die meer vrijheid wilden. Zijn dood was een goede gelegenheid om voor dat verlangen de straat op te gaan. Al snel dook de kreet op: ‘Zei die verdienen te leven, sterven; zij die verdienen te sterven, leven’. Daar kon de sterke man achter de schermen Deng Xiaoping, het dan weer mee doen.
De weken erop groeiden de demonstraties aan, en verspreidden de protesten zich naar andere Chinese steden. “Tienduizenden studenten verzamelden zich buiten de Grote Hal van het Voplk op het Tiananmen-plein terwijl de herdenkingsdienst voor Hu werd gehouden.” Dat was op 22 april, en studenten trotseerden ermee waarschuwingen van het gezag. Dat gezag liet op 26 april weten wat het van de protesten vond. In een redactioneel in het officiële Volksdagblad werden de studenten ervan beschuldigd zich tegen de Communistische Partij te keren, en werd lezers met klem gevraagd het “tumult” af te wijzen. Intrekking van het hooghartige redactioneel werd prompt een eis van de studentenbeweging, net als een gesprek tussen autoriteiten en studentenorganisaties. Dat laatste kwam er, maar premier Li Peng probeerde daar activisten de les te lezen en gooide olie op het vuur. “Terwijl ze waarschuwingen van gewelddadige onderdrukking negeerden, marcheerden studenten van 40 universiteiten naar Tiananmen om tegen het redactioneel te protesteren.” De beweging had kennelijk slagkracht om zoiets snel van de grond te krijgen, en de woede deed de rest
Op 4 mei – herdenkingsdag van nationalistische studentenprotesten in 1919 – waren er grote pro-democratische demonstraties “in minstens vijf steden” . Uit de partij- en staatsleiding kwamen intussen tegenstrijdige geluiden: partijleider Zhao Ziyang uitte zich veel minder onvriendelijk tegen de protesten dan het Volksdagblad-redactioneel waarachter algemeen de hand van sterke man Deng Xiaoping werd vermoed.
Tot dan toe kun je spreken van een democratische protestbeweging, voornamelijk gedragen door studenten en intellectuelen. Maar steun uit andere bevolkingslagen – stadsbewoners die applaudisseerden als er een studentendemonstratie langs kwam – ontbrak toen al niet. En van af dag één was er arbeidersdeelname. Onder de mensen die op 15 april aan de demonstratieve Hu-herdenkingen deel namen, was een groepje arbeiders dat onderling aan de praat raakte. “Toen ze verhalen vertelden over hun behandeling in hun werkeenheden, van de effecten van de inflatie op henzelf en hun vrienden, en de corruptie en incompetentie van de Chinese leiders en bureaucraten vervloekten, ontdekten ze dat ze allemaal soortgelijke ervaringen en gezichtspunten hadden. Rond 17 april, terwijl universiteitsstudenten hun marsen in Bejing waren begonnen, ontdekten deze arbeiders dat de stu7denten de speculatie en corruptie van functionarissen hekelden – het zelfde soort dingen als waar ze zich zelf aan stoorden. Tegen de 18e, terwijl meer mensen aan de discussies deel gingen nemen, begonnen ze praten over het vormen van hun eigen organisatie, en sommigen van hen pleitten ervoor om terug te gaan naar hun werkeenheden en daar de beweging voort te zetten. Ze besloten om de de kwestie van een nieuwe organisatie met hun mede-arbeiders tijdens de dag te bespreken, en ze hingen muurkranten op in de stad waarin ze burgers vroegen of ze een onafhankelijke organisatie van arbeiders verwelkomden.” Dat schreven Andrew Walker en Gong Xiaoxia in het zeer verhelderende artikel “Workers in the Tiananmen protests: The politics of the Beijing Workers Autonomous Federation”. Hier zien de kiem van wat de Autonome Arbeidersfederatie van Beijing zou worden, een naam die kort erna al onder enkele pamfletten tegen politiegeweld en partijcorruptie opdook. Arbeiders waren dus vanaf het begin af deel van de protestbeweging.
Voor studenten en intellectuelen was dat wennen, die vonden verbreding en radicalisering veelal niet vanzelfsprekend en ook niet altijd welkom. De democratische opvattingen waar de beweging van studenten en intellectuelen voor stond waren op zich niet radicaal. Het ging veel betogers vooral om een regering die luisterde naar het volk, een bestuur dat zich ontdeed van corruptie, om vrijheid van spreken en van organisatie. En bij elke uiting van protest werd het verlangen keurig op het bordje van regering en partij gelegd: die moest zichzelf verbeteren en de verlangens van het volk serieus nemen. In de hoofdstroom van de democratische beweging was geen verlangen on de partij ten val te brengen te bespeuren.
Deels was dat wellicht tactiek: roepen om de val van de Communistische Partij maakte het de partijleiding wel erg makkelijk om demonstranten weg te zetten als ‘contrarevolutionair’. Maar er was ook een heel sterk en wijdverbreid geloof in de legitimiteit van de partij en haar leiding. Om een meerpartijenstelsel en bijbehorende verkiezingen vroegen demonstranten niet. En een leus als ‘Het volk eist de val van het regime!’ paste totaal niet bij deze democratische beweging en was dan ook niet te horen. Het protest gaf zichzelf vorm als een soort gigantische petitie-beweging en was in die zin slechts extreem in haar extreme gematigdheid. “De gematigdheid van de beweging is inderdaad opvallend. Chinese democraten hebben zichzelf consistent opgesteld als petitionisten, meer dan opponenten, en oefende druk uit op de partij om zichzelf te hervormen in haar eigen belang en in overeenstemming met haar eigen waarden. Deze opstelling veranderde in 1989 niet”, zo legt Andrew J Nathan uit in een achtergrondstuk over democratische stromingen in China. Overigens moet de consistentie van dat gematigde dat smeekbede-karakter niet worden overdreven en ook niet als te specifiek voor China worden gezien. Hoeveel campagnes van strijd beginnen er in Nederland niet met de vraag ‘als we eens een petitie lanceren op Internet?’ Vaak blijft het daarbij. Soms gelukkig niet.
De Chinese ‘petitiebeweging’ van 1989 die zichzelf voorziet van eerst honderden, dan duizenden en tienduizenden, en uiteindelijk miljoenen lichamen, kelen en hoofden, werd alleen al daarmee méér dan een petitiebeweging. De staat reageerde niet zozeer op de specifieke en nogal bescheiden verlangens van de demonstranten De staat reageerde op de demonstranten zelf. En onder die demonstranten waren niet alleen maar relatief gezagsgetrouwe studenten die een beleefd verzoek deden, maar dus ook arbeiders wiens activisme “niet paste in het traditionele model van intellectuele smeekbedes dat dissidente Chinese burgers (en studenten) deelden met elite-intellectuelen…”, zoals het artikel over de Autonome Arbeidersfederatie Bejing het stelde. Arbeiders als deze richtten zich niet alleen tegen de onvrijheid, en vroegen niet beleefd om verbeteringen en een luisterend oor; de hekelden de privileges van de topbureaucraten en stelden heel onaangename vragen over inkomens en voorrechten van hoge functionarissen. Hier klonk een sociaal radicalisme dat de perken van petitiepolitiek ver te buiten ging.
Terug naar de gebeurtenissen zelf. Op 13 mei begon een aantal studenten met een demonstratieve hongerstaking, in sommige gevallen zelfs een dorststaking. Daarmee raakten de actievoerders een gevoelige snaar, bij de bevolking en bij de autoriteiten. De Chinese leiders hadden de pest in, sowieso, maar ook omdat er bezoek gepland was van de Russische leider Gorbatsjov. Die kwam ook, maar een welkom op Tiananmen zat er niet meer in. Daar zaten intussen de hongerstakers, omringd door veel mede-activisten. Ebn daar begon die dagen een opmerkelijke groei van de beweging. Na het werk kwamen steeds meer mensen naar het plein. Vaak niet om te demonstreren in formele zin. Wel om steun te betuigen aan de hongerstakers. Dat deden mensen individueel, en in groepsverband, als delegatie van werkeenheid zus en instelling zo. Die demonstratieve steunbetuigingen brachten honderdduizenden mensen naar het plein dat tot een bolwerk van activisme was omgevormd. Op 17 mei was er een solidariteitsdemonstratie. ¨De kranten zeiden later dat er meer dan een miljoen mensen aan hadden meegedaan”, schreef Geremie Barmé, zelf aanwezig op het plein in die dagen. Er ging het bericht dat dieven en zakkenrollers in de stad bekend hadden gemaakt dat ze hun werkzaamheden hadden gestaakt uit solidariteit.
Op 20 mei kwam van hogerhand de noodtoestand, gevolgd door eenheden van het leger dat de noodtoestand kracht bij moest zetten. Dat werd dus helemaal niets: enorme menigten versperde de soldaten de weg en praatten op de soldaten in, heel effectief. Groepjes motorrijders crosten door de straten om te kijken waar de soldaten waren, en om mensen daarvoor te waarschuwen. De noodtoestand werd een lachertje, zo liet Geremie Barmé zien. “In Order Een, artikel drie was bijvoorbeeld een verbod opgenomen op het scheppen en verspreiden van geruchten (…) mensen toespreken, het verspreiden van circulaires, het opruien tot openbare wanorde. Onmiddellijk begonnen studenten en andere individuen openbare lezingen te geven op straathoeken door de hele stad, pamfletten met de stand van zaken werden vervaardigd met gegroeide energie, delegaties werden gestuurd naar eenheden waaronder fabrieken op tot publieke steun voor de studenten op te roepen, en overal waren mensen een campagne van publieke ongehoorzaamheid aan het aanmoedigen.” Dit was de stadsbevolking van Beijing die haar stad verdedigde tegen de machthebbers. Sterker: “het leek alsof de bevolking de noodtoestand tegen de regering had afgekondigd”. Na enkele dagen vertrokken de militairen, feitelijk verslagen door de opstandige bevolking. Een prachtige episode!
Nu volgde er een onwezenlijke periode. De demonstraties gingen door, maar werden geleidelijk minder omvangrijk. Uit kringen van staat en partij kwamen tegenstrijdige geluiden. Onder studentengroepen ontstond wrijving: één actiecomité besloot na lange discussie om de bezetting van het plein te stoppen, een andere actienetwerk erkende dat besluit niet, de pleinbezetting ging vooralsnog door. Verdeeldheid en vermoeidheid hadden intussen wel hun impact.
Nieuw elan in de beweging werd gebracht toen op 30 mei een beeld, de Godin van de Democratie, op het plein werd neergezet. Het was een teken van volharding vanuit demonstranten, maar tegelijk ook een teken dat een deel van de beweging wel erg nadrukkelijk de Westerse democratie als voorbeeld begin te zien: dat standbeeld deed denken aan het Vrijheidsbeeld in New York. Het was ook duidelijk dat er vanuit het anticommunistische Taiwan en uit de toen nog Britse kolonie Hongkong sympathie, maar ook organisatorische en financiële steun kwam. Stalinistische propaganda dat de protesten een door buitenlandse kapitalistische machten geïnstigeerd contrarevolutionair complot vormden, waren onzin. Maar dit soort aspecten gaf deze propaganda wel voedsel.
Intussen was de leiding begonnen een tweede aanval op de opstand voor te beramen, Zhao Ziyang was intussen al uitgerangeerd in de machtsstrijd die in de top van staat en partij woedde. Het besluit viel op 2 juni, en op 3 en 4 juni kwamen dus de tanks en de soldaten. Deze keer schoten de troepen, en ze schoten met scherp op een desperate stadsbevolking die de opmars van de troepen probeerden te belemmeren met alles wat ze voorhanden hadden. De overmacht was te groot, de troepen bereikten Tianamen en dwongen de aanwezige studenten – op dat moment enkele duizenden – te vertrekken. De echte slachting vond dus elders plaats, en het doelwit ervan waren arbeiders en hun organisatie.
Die organisatie was in de laatste dagen actiever geworden op en rond het plein en deed zelfs een oproep tot een algemene staking uitgaan. Die kwam er niet, de organisatie was met 150 actieve mensen te klein om zoiets van de grond te krijgen, en was bovendien niet in de bedrijven zelf georganiseerd. Maar van het pure feit dat arbeiders een steeds nadrukkelijker rol in de protesten innamen, ging voor de autoriteiten kennelijk een zodanige dreiging uit dat ze keihard toesloegen. De tent van deze Autonome Arbeidersfederatie Bejing was één van de eerste die door soldaten werd vernietigd. De machthebbers erkenden in opstandige arbeiders en hun beginnende zelforganisatie hun dodelijke vijand. Dat bleek in die bloedige dagen.
De gebeurtenissen van destijds afdoen als een lief en keurig protest van studenten en intellectuelen, miskent de kern van het conflict. De kern van dat conflict was klassenstrijd. Aan die kern is in 25 jaar niets veranderd, en de beste herdenking is het uitvechten van die strijd tot er geen bureaucratische en kapitalistische machtspositie meer overeind staat. Niet daar, en ook niet hier.
Peter Storm
Opm. 5 juni, 3.53 uur: enkele correcties en verduidelijkingen aangebracht.