maandag 12 augustus 2013
Het trotskisme is van de diverse stromingen in het marxisme degene die zich na de val van de Berlijnse Muur en de daardoor gesymboliseerde ondergang van het gevestigde ‘Communisme’ relatief goed staande heeft gehouden. Anarchisten geven er nogal op af, en met reden: veel van wat tot de officiële communistische ellende heeft geleid, wordt ook door trotskisten gepropageerd en met terugwerkende kracht verdedigd. Toch is de aantrekkingskracht van trotskistische politiek niet heel raar. Wie op gestroomlijnde wijze, met reguliere organisatievormen, toch het kapitalisme wil omver helpen en er een radicaal andere wereld er voor in de plaats wil zetten, kan daar terecht. Zo lijkt het, maar is het ook zo?
Het trotskisme is een marxisme dat de successen van de Russische revolutie verdedigt en zich in een leninistische traditie plaatst. Maar het probeert een leninisme te verdedigen dat de ontaarding van die revolutie afwijst – een antistalinistisch leninisme derhalve. Zo komt het althans over. Wie via een revolutie het kapitalisme wil helpen opdoeken, wie streeft naar democratie in de fabriek en de wijk, wie daarbij hecht aan programmatische duidelijkheid en rechtlijnigheid, en wie daarbij graag via gedisciplineerde gestroomlijnde organisatievormen wil werken – vormen die vertrouwd zijn in deze maatschappij, en dus geen al te grote omschakeling vergen – kan bij het trotskisme terecht. Het is al met al helemaal geen dom concept. Als dat nu nog wat beter in de markt zou worden gezet, dan lijkt succes verzekerd. Het is niet raar dat mensen die de linkerkant op radicaliseren, bij trotskistische groepen terecht komen.
Maar er kleven aan het trotskisme een aantal wezenlijke bezwaren. Die betreffen de organisatievorm, maar ze gaan veel dieper. De analyses van de grondlegger van deze politieke stroming, Leon Trotski, schieten uit revolutionair oogpunt wezenlijk te kort. De praktijken die Trotski daar herhaaldelijk op entte, plaatsten hem na 1917 jarenlang zelfs frontaal tegenover de revolutie. Toen hij uit het nieuwe Russische bewind gewerkt werd, brak hij slechts zeer gedeeltelijk met datgene wat dat bewind zo’n vijand van de revolutie zelf maakte. En hij gaf aan de naar hem genoemde beweging niet alleen een aantal ideologische erfstukken mee van problematisch karakter, maar vooral ook een aantal organisatiepraktijken die een vloek zijn voor een werkelijk radicale organisatiepraktijk.
Trotski groeide op als zoon van een niet al te arme Russische boer. Hij kwam in aanraking met leden van de diverse revolutionaire richtingen in het Tsaristische Rusland: sociaal-revolutionairen enerzijds, marxisten anderzijds. De eersten zagen gheil in een boerenrevolutie, waarna het kapitalisme – dat in Rusland nog maar net aan het doordringen was – als het ware kon worden overgeslagen. De maatschappij kon meteen richting socialisme springen, op basis van de traditionele boerencommune die nog voortbestond. Marxisten – in die tijd sociaaldemocraten genoemd – vonden dit dagdromerij. Je kunt niet van feodalisme rechtstreeks naar socialisme overspringen: de technologische basis voor de benodigde overvloed ontbrak, net als de klasse die een collectieve productiewijze waar kon maken. Die klasse kon alleen de arbeidersklasse zijn die in een modern kapitalisme opgroeide – een modern kapitalisme dat tegelijk de benodigde technologische ontwikkeling meebracht.
Hoe akelig het ook was, Rusland moest door de kapitalistische hel heen voor het aan socialisme toekwam. Het traditioneel agrarische land met haar half feodale verhoudingen van grootgrondbezit en absolute monarchie, moest eerst een modern industrieel kapitalistisch land met bijbehorende parlementaire republiek worden. Pas onder die verhoudingen konden arbeiders vechten voor een omwenteling naar het socialisme. Maar eerst moesten sociaaldemocraten meehelpen om feodalisme en autocratie omver te werpen, als deel van een burgerlijk-democratische maar nog geenszins socialistische revolutie. Eerst van feodalisme naar kapitalisme. Pas daarna van kapitalisme naar socialisme. Dat was de doctrine zoals Plechanov en Lenin die propageerden in de laatste jaren van de negentiende eeuw. Het was de doctrine waar Trotski zich toe liet overtuigen, na volgens zijn biograaf Isaac Deutscher, nogal heftige polemische discussies.
Wie marxist werd in Rusland rond 1900, vocht dus nadrukkelijk niet rechtstreeks voor een socialistische revolutie. Marxisten vochten voor wat zij aanduidden als democratie: politieke vrijheid, organisatievrijheid voor iedereen, dus ook voor arbeiders. Marxisten vochten voor de speelruimte en de rechten waarmee zij, in een later stadium, voor het socialisme zouden kunnen vechten. Op korte termijn vochten ze echter voor een liberale staat waaronder hun vrijheid, maar tegelijk ook de kapitalistische ontplooiing, ruim baan kon krijgen. Over hoe dat er allemaal precies uit zou zien, hoe lang de diverse stadia zouden duren, daarover werd verschillend gedacht. Maar deze analyse in stadia, en de daarmee samenhangende ontkenning dat een rechtstreekse strijd voor socialisme, voor een klassen- en staatloze maatschappij, aan de orde was. Dat was allemaal voor later, veel later.
Deze uitweiding is nodig om te schetsen waarom Trotski’s analyse zo radicaal overkwamen. Trotski accepteerde deze hele doctrinaire analyse in de kern. Maar hij had ook zijn ogen nog wel open. Wat hij zag was dit: de Russische kapitalistenklasse had weliswaar belang bij een antifeodale revolutie om zelf aan de macht te komen en ongebreideld aan het winstmaken te kunnen slaan. Maar die kapitalistenklasse was ook te fragiel en te zwak om zelf die revolutie te kunnen maken. Revoluties zijn immers griezelig voor alle bezittende klassen, je weet maar nooit of de menigte op straat zich alleen maar tegen de feodale landheren keert, of ook tegen de kapitalistische ondernemers te hoop loopt. Kapitalisten botsten met feodale bezitters vanwege de manier waarop ze zich verrijkten. Maar ze hadden met die bezitters wel de angst voor het gewone volk gemeen, en verscholen maar wat graag achter de autocratische staat. Zulke mensen profiteren misschien van een revolutie die het feodalisme opruimt en ruim baan maakt voor het kapitalisme. Maar zulke mensen gaan zo’n revolutie niet maken en zeker niet doorzetten. Dat zou immers niet alleen boeren en de middenklasse, maar ook arbeiders – ‘hun’ arbeiders, degenen van wiens uitbuiting ze rijk werden – wel eens tot strijd kunnen aanmoedigen.
Dus de liberale bourgeoisie, de meest voor de hand liggende klasse voor een antifeodale revolutie gaf waarschijnlijk niet thuis, of zou halverwege de revolutie terugkrabbelen en een compromis met de Tsaar zoeken uit angst voor erger. Maar de tsaristische en feodale stagnatie zette Rusland op achterstand, zoals bij de voor Rusland nogal mislukte oorlog tegen het snel kapitalistisch groeiende Japan wel bleek. Er kwam in 1905 wel degelijk revolutie. Arbeiders, boeren en ja, aanvankelijk ook wel de aarzelende liberale bourgeoisie, roerden zich, met bijeenkomsten met demonstraties, stakingen, straatgevechten, muiterij en opstand. Inzet was een grondwet, democratie in de liberale zin van het woord. Maar arbeiders begonnen ook te vechten voor een achturendag en dergelijke. Hier zag je dat een revolutie zich niet aan beperkingen en grenzen houdt: de revolutiepoging van 1905 was antifeodaal, antitsaristisch maar hier en daar ook al herkenbaar een arbeidersrevolutie tegen het kapitaal.
Trotski analyseerde kort na die revolutie dat zoiets ook onvermijdelijk was. Alleen de massa’s van boeren maar ook arbeiders kunnen een grondige revolutie maken die het tsarisme omver gooit. De rol van arbeiders, met jun collectieve slagkracht, was fundamenteel. Arbeiders zullen daarin een revolutionaire regering aan de macht helpen van wie ze ook daadwerkelijk verbeteringen in hun bestaan – die achturendag, maar misschien wel veel meer dan dat – zullen eisen. Die revolutionaire regering zal grondig afrekenen met feodalisme, het grootgrondbezit afschaffen, een democratische republiek met ruime burgerrechten doorvoeren. Dat is de burgerlijk-democratische revolutie, analoog aan de Franse Revolutie van 1789-1795. Maar die revolutie staat onder arbeidersdruk om richting antikapitalistische, socialistische revolutie door te stoten. Op hun beurt zullen kapitalisten de arbeidersdruk fel bestrijden. Trotski geeft een voorbeeld. Een revolutionaire regering zal – om geloofwaardig te blijven – werklozen ondersteunen, en daarmee het machtsevenwicht ten nadele van kapitalisten verschuiven. “De kapitalisten die in hun onderdrukking van de arbeiders altijd steunden op het bestaan van een reserveleger van arbeiders, zouden zich economisch machteloos voelen, terwijl de revolutionaire regering hen tegelijk veroordeelt tot politieke machteloosheid. (…) Er blijft de kapitalisten dan niets anders over (…) dan (…) de uitsluiting, dat is het sluiten van de fabrieken. Het is duidelijk dat de werkgevers het staken van de productie veel langer kunnen volhouden dan de arbeiders en daarom is er maar één antwoord dat een arbeidersregering kan geven op de algemene uitsluiting: de onteigening van de fabrieken en de invoering, op zijn minst in de grootste ervan, van staats- of gemeenschapsproductie.”
De revolutie brengt een revolutionair bewind aan de macht dat, om tegemoet te komen aan haar basis, de kapitalisten wel moet bedreigen. Wil ze dat waar maken, moet ze de revolutie doorzetten, van slechts antifeodaal naar antikapitalistisch. Want een revolutionaire regering is slechts denkbaar als daarin de arbeidersklasse zich van hegemonie verzekert. Als partijmarxist die Trotski is, als klassieke sociaaldemocraat, stelt hij zich die hegemonie van de arbeidersklasse duidelijk voor als overwicht van wat hij als vertegenwoordigers van die klasse ziet: sociaaldemocratische politici als hijzelf. Maar daar gaat het nu even niet om. Het scenario dat Trotski voor een Russische revolutie schetst is er een van een revolutie waarin de arbeidersklasse de spil en gangmaker vormt, een revolutionaire arbeidersregering in het zadel helpt die feodalisme en autocratie opruimt maar zich genoodzaakt zal zien ook het kapitalisme al aan te vallen. Dát – het doorbreken van de scheiding tussen de antifeodale en de antikapitalistische revolutie – is wat Trotski bedoelt met ‘permanente’ revolutie. Er zijn geen twee revoluties, er is er slechts één, en de inzet is arbeidersmacht en socialisme.
Nu was er de klassieke marxistische tegenwerping: maar Rusland is nog niet rijp voor socialisme, arbeiders zijn er een minderheid, het is een feodaal boerenland. Trotski zag dat ook. Maar hij zag de Russische revolutie als onderdeel van een internationaal revolutionair proces. Als in Rusland de revolutie zegevierde, zou ze aansluiting zoeken bij revoluties in Westelijk Europa waar het kapitalisme wel sterk was en de arbeidersklasse omvangrijk. Wat Rusland alleen niet kon, dat zou in samenwerking met revoluties elders wel degelijk kunnen lukken. “Zonder de rechtstreekse staatssteun van de Europese arbeidersklasse kan de werkende klasse van Rusland niet aan de macht blijven en haar tijdelijke overheersing veranderen in een blijvende socialistische dictatuur. Hieraan kan geen moment getwijfeld worden. Maar aan de andere kant kan er ook niet aan getwijfeld worden dat een socialistische revolutie in het Westen ons meteen in staat zal stellen om de tijdelijke overheersing van de arbeidersklasse te veranderen in een socialistische dictatuur.” Hier zien we permanente revolutie in haar tweede betekenis: niet alleen de grenzen tussen soorten revoluties – antifeodaal en antikapitalistisch – worden doorbroken, maar ook de grenzen d tussen landen. Revolutie is bij Trotski een internationaal gebeuren, wil het tot blijvende bevrijding leiden.
Dit is de kern van Trotski’s theorie van de permanente revolutie. Een revolutie in een nog goeddeels feodaal land, waar arbeiders slechts een minderheid zijn en het kapitalisme nog in de kinderschoenen staat, kan slechts grondig zegevieren als de arbeidersklasse het voortouw neemt, een arbeidersregering in het zadel helpt die in één moeite door met feodalisme én kapitalisme begint af te rekenen. Die revolutie kan slechts standhouden en blijvend resultaat boeken als ze zich verbindt met revolutie in kapitalistische landen. Het was, vergeleken met het keurige standaardmarxistische schematisme, met haar wel onderscheiden stadia, een stap vooruit. Het schetste best goed de dynamiek van 1905 in Rusland, toen een in aanzet liberale oppositiebeweging samenvloeide met arbeiders- en boerenopstand, druk richting Grondwet maar ook richting achturendag. Liberalen deinsden snel terug, arbeiders probeerden door te zetten en zetten raden, de zogeheten sovjets op. Uiteindelijk zetten het proces niet door en herstelde de Tsaristische staat haar orde.
Maar in 1917 kwam een soortgelijk proces op gang, en dit keer ging het Tsarisme wel voor de bijl, wist geen regering zich op liberaal kapitalistische basis te consolideren, en waren in oktober de “vertegenwoordigers van de arbeidersklasse” aan zet – de Bolsjevistische partij, die haar opstand doorzette, met steun van arbeiders. Trotskisten zien hier veelal een bevestiging van de theorie van permanente revolutie in, en zolang je vindt dat arbeiders zich effectief door partijmacht kunnen laten vertegenwoordigen, is dat best overeind te houden. Precies dat laatste is natuurlijk waar anarchisten het niet mee eens zijn: de macht kwam in oktober 1917 in nieuwe regeringshanden, niet werkelijk in arbeidershanden. Maar daarmee loop ik op zaken vooruit.
De theorie geeft dus een redelijke schets van reële tendensen in het maatschappelijk proces waar de revoluties van 1905 en 1917 in uitmondden. Later geeft Trotski zijn theorie een veel algemener geldigheid. Strijd voor nationale onafhankelijkheid, tegen feodalisme en autocratie in het algemeen – een politieke strijd om een ander regime – heeft een neiging om door te stoten en in een sociale revolutie uit te monden. In 1931 formuleert hij de zaak in een reeks handzame stellingen. Stelling 8 “De dictatuur van het proletariaat die aan de macht is gekomen als de leider van de democratische revolutie is onvermijdelijk en erg snel geconfronteerd met taken waarvan de vervulling verbonden is met diepe inbreuken op de rechten van burgerlijk bezit. De democratische revolutie groeit uit tot een socialistische revolutie en wordt een permanente revolutie.” Vertaald uit dit jargon: een brede volksopstand tegen grootgrondbezitters of antieke dictatuur of koloniale macht brengt een nieuwe regering aan de macht. Dat is de “politieke revolutie” en als het nieuwe bewind gedragen wordt door opstandige arbeiders, is dat in marxistische termen de “dictatuur van het proletariaat”; Onder druk van haar opstandige achterban ziet die regering zich genoodzaakt om de bezittingen van die grootgrondbezitters, koloniale elite en haar bondgenoten aan te pakken. Dat is dan al een stuk sociale revolutie, en van het één komt het ander: permanente revolutie.
Dit proces is herkenbaar in talloze opstanden. Het is helemaal niet slecht gezien. Maar daarmee is het geenszins de briljante verrijking van revolutionair gedachtengoed die adepten er nog steeds in zien. Er zijn meerdere kanttekeningen bij te plaatsen, en tekortkomingen ontbreken niet. Een eerste kanttekening: het permanente karakter van de revolutie is slechts opmerkelijk en vernieuwend voor een traditie waarin stringent aan stadia en nationale grenzen werd vastgehouden, zoals het toenmalige marxisme dat deed. Alleen wie een rigide scheiding tussen antifeodale en antikapitalistische revolutie beklemtoont, is verrast als iemand laat zien dat je die scheiding ook gewoon kunt trotseren en doorbreken. Anarchisten staan van die mogelijkheid echter helemaal niet zo te kijken. Zij hanteerden zo’n rigide scheiding sowieso al niet. Ze hadden vaak oog voor communale tradities op het platteland die als aanknopingspunt zouden kunnen dienen voor een revolutie waarin met name arme boeren ook een grote rol in konden spelen. Dat een revolutie alle vormen van klassenheerschappij diende op te ruimen – en niet pas in stadium zoveel, maar per direct te beginnen – is voor anarchisten geen inzicht waarvoor we een Trotski nodig hadden.
Datzelfde geldt overigens ook voor de noodzaak om de revolutie grensoverschrijdend en grensdoorbrekend te maken. Anarchisten hadden en hebben sowieso al weinig met welk nationaal kader dan ook. Nationale kaders zijn immers staten, en staten dienen niet te worden veroverd maar opgeruimd, in de anarchistische visie. Dat dit niet enkel gold voor de staat waarin je toevallig leefde maar voor staten als zodanig, waar dan ook, allemaal en zonder uitzondering, hoorde daarbij.
Juist in de aanloop naar de anarchistische traditie zien we trouwens hier en daar formuleringen die vooruitlopen op wat zoveel later door Trotski moeizaam als ‘permanente revolutie’ wordt getheoretiseerd. Hier is bijvoorbeeld Bakoenin in 1848, toen hij nog vooral democratisch revolutionair was die zich vooral voor de bevrijding van Slavische volkeren inzette: “Twee grote vragen bewogen naar de voorgrond (…) Het sociale vraagstuk, aan de ene kant, en de emancipatie van alle naties aan de andere. (…) Iedereen was tot de conclusie gekomen dat vrijheid slechts een leugen was waar de groe meerderheid van de bevolking gereduceerd is tot een miserabel bestaan, waar, verstoken van onderwijs, ontspanning en brood, ze door het lot genoodzaakt werd om de dienen als een ondersteuning voor de machtigen en de rijken. De sociale revolutie verschijnt daarom als de natuurlijke, noodzakelijke gevolgtrekking van de politieke revolutie. Op soortgelijke wijze werd gevoeld dat, zo long als er een enkele vervolgde natie in Europa is, de beslissende en volledige triomf van de democratie nergens mogelijk is. De onderdrukking van één is de onderdrukking van allemaal, en we kunnen de vrijheid van een enkeling niet schenden zonder de vrijheid van ons allemaal te schenden.” Of, zoals Solomon Burke het zong: “None of us are free if one of us are chained”. Revolutie is bij uitstek dat grensdoorbrekende, naar algehele vrijheid tenderende verschijnsel. Politieke revolutie kan niet zonder sociale revolutie. Dat inzicht was bepaald ouder dan Trotski’s formulering ervan, die enkel radicaal oogt omdat het gangbare marxisme waarbinnen Trotski opereerde zo weinig radicaal was in haar directe perspectieven.
Een tweede kanttekening betreft de politieke vorm die Trotski voor zijn soort van revolutie hanteert. Het gaat bij hem steeds om de vorming van een arbeidersregering, een revolutionaire regering, een socialistische dictatuur. Nu weet ik dat dictatuur in de marxistische traditie niet duidt op de precieze vorm van de staat, maar op de klasseninhoud: je hebt in deze traditie een kapitalistische of een arbeidersdictatuur, ongeacht of de regeringsvorm democratisch is of niet. Punt blijft dat het wel gaat om regering, staat, bewind , vertegenwoordigers van de arbeidersklasse. Niet alleen komen de boeren er niet aan te pas, behalve dan in een ondersteunende rol, als verbreding van de basis van de revolutie. Ook de arbeiders zelf zijn gereduceerd tot klassenbasis van het revolutionaire proces, niet tot de directe doorslaggevende gangmakers en aanstichters en uitoefenaars van revolutionaire macht. Klassenstrijd zet druk op wat een arbeidersregering dient te doen. Maar het is die regering, niet de arbeidersklasse zelf, die de dienst uitmaakt en de weg naar het socialisme baant. Trotski hanteert een etatistische visie op socialisme en de weg erheen.
Dat regeringen, ook regeringen namens de arbeidersklasse, tegenover die arbeidersklasse zelf komen te staan, en dat in het conflict tussen die regering en die klasse de revolutie zou verpulveren, bleek echter in 1917. Ja, een revolutie met arbeiders in een hoofdrol wierp eerst de Tsaar omver, en vervolgens de voorlopige, binnen kapitalisme en zelfs grootgrondbezit opererende regering van Kerenski omver. Maar de macht kwam vervolgens niet echt in handen van de raden van arbeiders, boeren en soldatengedelegeerden, de fameuze sovjets. Zo ongeveer het eerste wat het Congres van Sovjets deed nadat overwegend Bolsjevistische gewapende groepen – soldaten en rode gardisten – de regering hadden verjaagd was… een nieuwe regering aanstellen, bóven de sovjets, met meteen al aanzienlijke bevoegdheden. Weliswaar vond men ‘ministers’ voor de leden van die regering weinig revolutionair klinken. Dus noemde men de regeringsleden ‘Volkscommissarissen’. Maar het waren natuurlijk doodgewoon ministers, en de raad van Volkscommissarissen was gewoon een ministerraad. Leverancier van dat woord ‘Volkscommissarissen’ was overigens Leon Trotski. Waar Trotski, en trotskisten na hem, de Oktoberrevolutie, inclusief de vorming van een regering die al snel boven arbeiders en boeren uittorende, als bevestiging van de theorie van de permanente revolutie zien, daar zie ik er tegelijk een bevestiging in van Trotski’s etatisme, iets wat hem in rechtstreeks conflict zou brengen met de revolutie van onderop die nog jarenlang doorwoedde, totdat die mede door Trotski’s Rode Leger was verpletterd. Trotski theoretiseerde een proces dat hij als permanente revolutie noemde. Maar eenmaal machthebber, stond hij voor gemilitariseerde permanente contrarevolutie.
Peter Storm
#1 by Hans on 2013/08/15 - 22:25
Goed stuk.
Inderdaad heeft Trotski zijn ideeën vanuit het marxisme gevormd en niet vanuit libertaire ideeën. Wat echter wel een punt van discussie is en blijft is hoe je mensen organiseert en bewust maakt en ‘leert’ strijden.
Dat kan via buitenparlementaire groepen, die ook gestructureerd kunnen zijn overigens, zoals bijvoorbeeld een LSvB-afdeling, maar dat kan ook via een lokale politieke partij. Je hoeft niet perse de politieke vorming af te keuren van een linkse organisatie die niet geheel de onze is.
Kijk naar je eigen bewustwordingsproces.
Het is uberhaupt goed dat mensen actief worden.
Door strijd vormt men zich. Die strijd is echter heel wat minder nu vergeleken met de jaren ’60/’70’/’80/’90 in Nederland. Ook de zwakte van de buitenparlementaire beweging is een zichzelf versterkend proces helaas. (Tevens is die verzwakte buitenparlementaire beweging het ‘verzwakte geweten’ van de linkse politieke partijen.)
De zwakte van de buitenparlementaire beweging heeft ook te maken met de bezuinigingen op Bijstand (geen bijstand tot 27 jaar dankzij het perfide PvdA) en de Stufi. Dit zou je een rechts proces tot disciplinering van de burger t.b.v. de werkgevers kunnen noemen. Tevens is een gedeelte van de buitenparlementaire actiebeweging geinstitutionaliseerd en hebben de voormalige actievoerders 20 jaar uit de subsidieruif gegeten.
Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt.