Over revolutie, precariaat en agrarische revolte: een discussiebijdrage


dinsdag 18 september 2012

Onderstaand artikel schreef ik voor Buiten de Orde, 2012, nr. 2, onlangs verschenen,sdaar is de geredigeerde versie te lezen, op pag. 49-52.

—–

De uitwisseling van standpunten tussen Jan Bervoets (BdO jaargang 22, zomer 2011) en Dellix (IKS) (BdO jaargang 32 nummer 1) roept bij mij een aantal opmerkingen op. In grote lijnen overtuigen de opmerkingen die dellix maakt mij niet. Tegelijk wil dat niet zeggen dat er geen enkel probleem in het betoog van Jan Bervoets te onderkennen is. Ik zal dan ook eerst terugkijken naar dat betoog, om vervolgens de kritiek van de IKS in ogenschouw te nemen en te kijken waar de schoen vooral wringt.

Eeen flink deel van Bervoets artikel behelst het schetsen van een anarchistische visie op revolutie, vooral op de Russische recolutie, vanouds groot twistpunt tussen anarchisten en de meeste marxisten. Terecht stelt Bervoets daar de krachten van onderaf als motor van revolutionaire verandering tegenover de obsessie van Lenin en de Bolsjevistische partij met centralistische machts- en staatsvorming. In de langdurige botsing legden de krachten va onderaf het onderspit, en voor Bervoet – net als voor mij – is de les helder: revolutie wordt door mensen in de onderliggende, overheerste en uitgebuite klassen zélf gemaakt; zo niet, dan draait de hele onderneming uit op een nieuw despotisme.

Maar in deze schets heeft Bervoets wat weinig oog voor de dubbelzinnigheden van het hele proces. Bervoets zegt: “De anarchisten zijn op dit punt heel duidelijk: de Oktoberrevolutie was in werkelijkheid een staatsgreep van een autoritaire groep personen, die zelf een burgerlijk model voor ogen hadden, namelijk het zedelijk leidersbeginsel van Robespierre uit 1793.” Zo duidelijk is het nu. Maar zo duidelijk was het destijds niet, ook niet voor veel anarchisten. Het klopt dat de Bolsjevistische partij in oktober in oktober 1917 een staatsgreep pleegde. Maar tegelijk gebeurde er in die periode veel méér. Terwijl Lenins en Trotski’s Rode Gardisten in Petrograd de Voorlopige Regering uit het Winterpaleis plukten waren in de stad en elders in het land boeren bezig de grootgrondbezitters te verdrijven (of op te knopen); arbeiders bezetten de fabrieken en verdreven vaak de directies. Overal hadden mensen sovjets, raden, gevormd – gekozen organen, waarvan leden ook tussentijds teruggefloten en vervangen konden worden. Er was dus, als context waarbinnen Lenin zijn staatsgreep voerde, wel degelijk een echte brede revolutie gaande. Herverkiezigen binnen die raden leidde in september in steeds meer plaatsen tot meerderheden voor… de Bolsjevieken. Wat Lenin deed was: een staatsgreep doorvoeren, maar daarbij verwijzen naar Bolsjevistische meerderheden in gekozen sovjets. Veel arbeiders dachten dat Lenins staatsgreep wérkelijk bedoeld was om sovjetmacht te vestigen. Veel arbeiders waren dáárom zelfs actief in de Bolsjevistische partij, en probeerden tegelijkertijd ook sovjets te versterken en wérkelijk revolutionair actief te zijn. Dat die partij daarvoor niet was gemaakt, dat haar poltiek er haaks op stond, was niet voor iedereen – zelfs binnen de partij – meteen evident. Zodra echter bleek dat bij latere herverkiezingen van sovjets – of pogingen daartoe – de Bolsjevieken hun meerderheid zouden verliezen, begon die partij herverkiezingen te dwarsbomen, sovjets te ontbinden en de repressie tegen arbeiders op te voeren. Maar in oktober 1917 had Lenin zoiets nog helemaal niet nodig.

Het lastige was nu just dat Lenin behendig meeging met de radicale stemming die onder veel arbeiders en boeren groeiende was. Dat maakte het moeilijker om het verschil tussen Bolsjevistische ambities en revolutionaire strevingen van onderop tijdig te doorzien. Als Lenin meteen in oktober 1917 de volksbeweging frontaal was gaan onderdrukken, zou hij door die volksbeweging direct zijn weggespoeld. Bervoets schrijft: “Maar toen de leden van de sovjet thuiskwamen om zich op hun positie te oriënteren, bleek dat intussen de sovjet terzijde geschoven was door Lenin’s Centraal Comité en dat zijn agenten al bezig waren de diverse leden van de Sovjet te arresteren!” Dit klopt niet: direct na de machtsgreep van Lenin kwam het Congres van Sovjets bijeen, beraadslaagde over de ontstane situaties. Tegenstanders van de Bolsjevieken vergaderden mee, maar liepen vrij snel boos weg. Lenins voorstel – een Bolsjevistische regering – kreeg een krappe meerderheid. Dát was de tragiek: Lenin schoof de Sovjet niet opzij; de Sovjet – vanwege haar Bolsjevistische meerderheid – deed zélf afstand van de macht, ten gunste van een Raad van Volkscommissarissen, met Lenin als voorzitter, feitelijk dus premier van die nieuwe regering. Het oppakken van sovjet-leden was vanuit Lenins perspectief dan ook (nog) volstrekt niet nodig. Het klopt dus ook niet dat de macht door Lenins Centrale Comite gegrepen was. Per decreet was die macht – in de korte tijd tussen de staatsgreep en het sovjetcongres dat de dag erop haar besluiten nam – in handen van het Militair Revolutionair Comité gebracht. Dat was een vanuit de sovjet van Petrograd al eerder gevormd orgaan, bedoeld om de revolutie tegen de voorlopig regering van Kerenski te verdedigen. Dankzij behendig opereren van vooral de Bolsjevistische meerderheid daarbinnen was het feitelijk het orgaan van de staatsgreep, en heel even dus ook de nieuwe machthebber, totdat via het Sovjetcongres de vorming van een regering van Bolsjevieken was geregeld.

Ja, Lenins club pleegde dus een staatsgreep. Maar dat was – gezien het bovenstaande – voor heel veel arbeiders die dachten dat nu de macht van de sovjets was aangebroken, niet meteen helder. Toen het duidelijker werd – toen de botsingen tussen revolutie van onderop en staatsvorming va bovenaf steeds scherper werden – was veel van het kwaad ook al geschied. Tragisch genoeg doorzagen ook anarchisten destijds het probleem niet direct. Nogal wat van hen werkten aanvankelijk nauw met de Bolsjevistische macht samen, als gemeenschappelijke strijd tegen dreigend herstel van oude machthebbers. Sommige anarchisten zoals Victor Serge sloten zich aan bij de Bolsjevieken, en hielde op anarchist te zijn. Maar ook zij die zover niet gingen, gaven de nieuwe regeerders aanvankelijk het voordeel van de twijfel. Zelfs Emma Goldman en Alexander Berkman, die in het land rondreisden en de verschrikkingen onder het nieuwe bewind zagen, zwegen daar aanvankelijk over, uit angs om rechtse vijanden van de revolutie in de kaart te spelen. In 1920 doorbraken ze dat stilzwijgen. Vandaag de dag zijn “anarchisten op dit punt heel duidelijk”. Destijds echter dus vaak nog niet. In het aanscherpen van ons inzicht in de revolutie, en hoe precies Lenins politiek daarin ingreep, hoe de Bolsjevistische machtsgreep aanloop werd tot een contrarevolutie binnen, en al snel frontaal tégen, de revolutie, zou een bijdragen van andere revolutionaire tradities naast de klassiek anarchistische, erg nuttig zijn. Spijtig genoeg heeft juist op dát punt Dellix hier weing te bieden, zodat ik het laat bij een onderstreping van Bervoets centrale punt. Het is een punt dat verfijning behoeft, scherpere onderbouwing, maar in essentie staat het als een huis: revolutie mogen we nooit en te nimmer aan gecentraliseerde, op de staatsmacht gerichte politieke partijen overlaten. Revolutie doe we samen, en doen we zélf.

Daarmee kom ik toe aan Dellix betoog. Hij hamert op de noodzaak van een eerlijke polemiek tussen “anarchisten en kommunisten”. Daar gaat het wat mij betreft dus al meteen mis, want zo loopt de tegenstelling helemaal niet. Ik erger me al langer aan de neiging van marxisten van de meest uiteenlopende signatuur om de tegenstelling tusen henzelf en de anarchisten te formuleren als ‘anarchisme versus socialisme’ of – bij het geval van de IKS – ‘anarchisme versus kommunisme’. Heel veel anarchisten zijn zélf immers uitgesproken communisten in hun doelstellingen, libertair communisten genoemd, om de tegenstelling met van staatswege opgelegd (pseudo-)communisme duidelijk te maken. Anarchisten als Kropotkin en Malatesta streefden naar communisme, opgevat als een klassen- én staatloze maatschappij. Iemand als Daniel Guerin typeert grote stromingen van het anarchisme op zijn beurt als “libertair socialisme”. Het hanteren van communisme of socialisme als tegenstelling met het anarchisme is oneigenlijk. De vorm van communisme die Hellix propageert, en het anarchisme waar ik me in herken, zijn allebei strevingen naar communisme. De IKS – of de links-communistische stroming waar hij in staat – hebben niet het alleenvertoningsrecht op dat begrip ‘communisme’. Het zou voor de polemiek dan ook beter zijn als de tegenstelling eventueel geformuleerd wordt als anarchisme versus marxisme, anarchisme versus linkscommunisme, maar nadrukkelijk niet als anarchisme versus communisme.

Hellix maakt bezwaar tegen Bervoets typering vn de IKS: “De IKS (…) bechouwt zichzelf als erfgenaam van het bolsjewisme, maar beschouwt zich niet expliciet als een stroming van de Ivde Internationale”. Die Vierde Internationale is de internatinale organisatie van trotskisten, imiddels in tientallen opgewekt kibbelende fragmenten verdeeld. Inderdaad, de IKS is geen erfnenaam van die Vierde Internatiale, en is er geeneens een afsplitsing van. Ze wortelt in eerdere kritiek binnen de communistische partijen, zoals die al rond 1920 in Italië, Duitsland, Nederland en ook wel Rusland zelf opkwam. Dit is de wortel van de stroming die als Linkscommunisme bekend werd, en waarvan marxisten als Pannekoek, Otto Rühle, Bordiga, Myasnikov en Gorter kopstukken waren. Geen trotskisten dus, nadrukkelijk niet. En waar trotskisten meestal nog altijd de onderdrukking van de opstand van Kronstadt als noodzakelijk verdedigen, daar noemt Hellix die onderdrukking als één van de “fouten die door onze klassenbroeders zijn begaan”. De weigering van de IKS om dit soort onverdedigbare repressie te verdedigen, onderscheidt de IKS zeer gunstig van de, van machtspolitieke excuses doordrenkte, trotskistische houding op dit punt. Ere wie ere toekomt.

Maar dan! “De IKS is echter noch trotskistisch, noch bolsjewistisch”. Niet Bolsjevistisch?! “We zijn geen bolsjewisten, want het bolsjevisme is het proces dat gekenmerkt wordt ‘door het stalinistisch offensief om de controle te verwerven van de verschillende nationale kommunistische partijen, van de ‘bolsjewisering’ …”etc.. Dit is mist produceren en verwarring wekken. Je kunt tegen de ‘bolsjevisering’ – het vanaf 1921 opleggen van de door de Russische partijleiding voorgeschreven partijstructuur en partijhouding aaan zusterpartijen – zijn, en toch bolsjeviek. Je kunt die ‘bolsjevisering’ als oprukkend stalinisme zien, en daartegenover het ‘ware bolsjevisme’ verdedigen, zoals trotskisten feitelijk doen. Bolsjevisering en bolsjevisme zijn niet hetzelfde! Hellix doet, met zijn weigering om de IKS als bolsjevistisch te typeren, zijn eigen traditie geweld aan. Ik citeer uit het Platform van de IKS [1] zelf: “De Internationale Kommunistische Stroming beroept zich op de opeenvolgende bijdragen van de Bond van Kommunisten, van de Eerste, de Tweede en de Derde Internationale, van de linker fracties die daaruit zijn voortgekomen, vooral de Duitse, Nederlandse in Italiaanse linkerzijde.” Die Derde Internationale, waar de IKS zich dus op beroept, was de organisatie die in 1919, onder leiding van de Russische communisten – de aloude Bolsjevieken, jazeker – was gevormd. Verderop in dat zelfde, voor de IKS richtinggevende document: “Als wezenlijk onderdeel van de Revolutionaire Linkerzijde (…) levert de Partij van de Bolsjewieken door haar duidelijke politieke stellingnamen (…) een fundamentele bijdrag aan het revolutionaire proces en vertegenwordigt op dat m,oment dan ook een waarachtige voorhoede van het wereldproletariaat.” De IKS plaatst zich dus met nadruk ín de oorspronkelijke Bolsjevistische traditie. Ze kritiseert wat zij ziet als de ontaarding, in de loop van de jaren twintig uitmondend in contrarevolutionaire omvorming, van de (partijen van) de Derde Internationale, en ook van de Russische bolsjevieken aan de macht. Zij beroept zich bij die kritiek echter op de bolsjevistische traditie zelf. De typering van de IKS als een bolsjewistische groep is dan ook volstrekt terecht, hoe kritisch de IKS ook met delen van haar erfenis omgaat. Het zou beter zijn als Hellix voor die erfenis uitkomt, in plaats voor er voor weg te lopen door die typering verre van zich te verwerpen.

Hellix komt vervolgens met inhoudelijke meningsverschillen tusssen zijn traditie en de anarchistische opvattingen zoals hij die ziet. Daar gaat het herhaaldelijk volledig mis. Zo miskent Hellix bijvoorbeeld de aandacht die anarchisten, en verwante groepen als Doorbraak, aan het precariaat, de onderklasse, de meest gemarginaliseerde delen van de arbeidersklasse, schenken. Hellix doet het voorkomen alsof anarchiste dat precariaat als dé drager van de revolutie zie, ren vraagt zich af: “Hoe breng je uiteindelijk een eenheid tot stand met andere delen van de arbeidersklasse (…), als je als basis voor de mobilisatie bent uitgeaan van een fundamenteel onderscheid tussen de onderklasse en de rest? Als je dus andere delen van de arbeidersklasse van de bevolking dus bij voorbaat uitsluit?” Maar van zo’n uitsluiting bij voorbaat is helemaal geen sprake, niet bij Bervoets, niet bij anarchstische groepen in het algemeen – Hellix noemt geen enkele van de groepen waarvoor dat zou gelden – en niet bij Doorbraak. Je kunt de kansen dat schoonmakers en dergelijke vandaag de dag wellicht eerder en feller zullen rebelleren dan ambtenaren in het provinciehuis, reëel vinden, en tóch zoeken naar mogelijkheden om solidariteit tussen die twee groepen op te bouwen. Het één sluit het ander niet uit. Het is juist opvallend dat de stakende schoonmakers van eerder dit jaar keer op keer probeerden solidariteit te zoeken bij én te betuigen naar andere groepen in verzet tegen bezuinigingsbeleid, bijvoorbeeld studenten, Occupyers en – als de vakbond dat niet had geblokkeerd – ook docenten. Juist vanuit hun plek onderin de arbeidersklasse zoeken stakers naar dus naar bredere soldariteit. Het is trouwens maar de vraag hoe zinvol het is om deze schoonmakers – veel van hen mensen met vaste arbeidscontracten, die hun strijd langs vakbondslijnen voeren, of we dat nu leuk vinden of niet – onder het precariaat te rekenen…

Ja, anarchisten pleiten vaak voor extra aandacht voor het precariaat – omdat dit deel van de arbeidersklasse zwaar in de knel zit, omdat anarchisten graag zien dat de underdog zich verzet, en daarbij graag helpen. Maar extra aandacht is geen exclusieve aandacht. Succesvol verzet vanuit dat precariaat is tegelijk een breder belang: hoe sterker bijvoorbeeld schoonmakers zich verweren, hoe moeilijker het voor het kapitaal wordt om andere groepen arbeiders neer te trappen naar de ositie waain schoonmakers zich bevinden. Er staat geen muur tussen precariaat en andere arbeiders, en Hellix doet anarchisten onrecht om te suggereren dat anarchisten wél zo’n muur zien. De enthousiaste aandacht in de vorige Buiten de Orde voor de algemene staking in België eerder dat jaar is onverklaarbaar zijn als het verhaal dat anarchisten geen interesse hebben voor arbeidersstrijd van gropenen die niet onder het precariaat of de onderklasse vallen, als anarchisten een muur zagen tussen precariaat en de rest of us. Maar daarvan is dan ook in het algemeen geen sprake, hooguit van een flink accentverschil.

Dan is er nog een aloud menigsverschil over de revolutionaire rol die boeren volgens anarchisten wel, en volgens marxisten – ook volgens Hellix – maar zeer gedeeltelijk, kunnen spelen. Hellix verwijst hierbij, compleet met citaat , naar… de Bolsjeviek Lenin! Hoezo, de IKS geen bolsjevistische groep? Hoe dan ook, het komt er volgens de IKS op neer dat boeren slechts in het kielzog van een zegevierende arbeidersklasse hun emancipatie kunnen bereiken. Nu sprak Bervoets in zijn stuk over “uitbuiting in de agrarische sector”, hetgeen veel breder is dan alleen zelfstandige boeren. Het betreft hier kleine bezitters en pachters met een eigen kleinbedrijf – uitgeperst door grondeigenaren, geldschieters en een onderdrukkende, belastingheffende staat – maar ook landarbeiders – uitgebuit door rijkere boeren, grootgrondbezitters en dergelijke. Er is hier sprake van onderscheidende belangen binnen de – vaak uit leden van verschillende klassen samengestelde – agrarische volksmassa’s. De verschillen zijn op siommige punten belangrijk. Maar er is wel degelijk ook sprake van iets gezamenlijks: wég met het juk van grootgrondbezitter, geldschieter en staat! W èg ook met de koloniale overheersing, waartegenover agrarisch radicalisme – van boeren, landarbeiders en mensen die een beetje van allebei zijn – tegen in opstand kwamen, en nog komen. En ja, er zijn voorbeelden van zelfstandig én revolutionair optredende agrarische massabewegingen die soms verder gingen dan stedelijke arbeidersbewegingen. Het radicalisme van anarchistische boerencommunes in de Spaanse provincie Aragon in 1936 ging vaak verder dan het zelfbestuur van stedelijke arbeiders via de anarchosyndicalistische CNT in de fabrieken van Barcelona, waar nog altijd deels voor een markt, en vaaak onder vormen van hiërarchisch management, gewerk werd. In sommige boerendorpen was er onder anarchistische inspiratie daadwerkelijk een vorm van communisme – zonder staat, zonder geld, gemeenchpsbeheer en gemeenschapsvoorziening voor iedereen – doorgevoerd. Zo ver ging het radicalisme in de fabrieken van Catalonië helaas zelden in die tijd. Generalisaties over de revolutionaire rol van de (vrijwel altijd stedelijk opgevatte) arbeidersklasse, in onderscheid met het revolutionaire potentieel van de plattelandsbevolking – arme boeren en landarbeiders samen – miskennen wat er in daadwerkelijke revoluties werkelijk gebeurt en kan gebeuren.

Onder de meningsverschillen – soms ook nog eens onjuist weergegeven door Hellix, zoals ik heb laten zien – ligt naar mijn idee een tot nu toe in deze polemiek onuitgesproken, dieper meningsverschil. Dat betreft het begrip ‘klasse’ zèlf, en haar betekenis. Voor anarchisten zijn klassen categorieën mensen, categoriën die we hanteren om ons te oriënteren. Voor marxisten zijn klassen zélf zo ongeveer collectieve persoonlijkheden. Hellix omchrijft bijvorbeeld de rol van de arbeidersklasse als volgt: “De arbeidersklasse is revolutionair, niet als gevolg van het feit dat ze (…) vaak het meest te lijden hef onder barbaarse levensomstandigheden, maar vanwege haar plaats in hetn productieproces: door te beseffen dat zij de voortbrengster is van de meerwaaarde en door tot begrip te komen van haar wezen. Namelijk die van een klasse met een collectief karakter, georganiseerd, gedisciplineerd, methodisch, eensgezind, en vóór alles bewwust, een kenmerk dat zowel merkbaar is in het arbeidsproces zelf als in de collective strijd.” Dat er groepen zijn die, volgens Hellix analyse niet bij de arbeidersklasse horen maar wel degelijk een centrale rol in het productieproces vormen, is al een probleem in dit verhaal. Boeren, veelal geen arbeiders, verbouwen en fokken bijvoorbeeld het voedsel dat we eten, en spelen dus een wel zéér centrale rol in het productieproces.

Maar het gaat me hier nog om wat anders. De arbeidersklasse ís dus al die dingen: voortbrenger van meerwaarde, maar ook een collectieve, eensgezinde, sterke en daardoor beslissende kracht, een revolutionaire kracht; ze hoeft het zich alleen nog maar te realiseren, zichzelf ervan bewust te worden. De klasse is hier als het ware iets dat obectief bestaat, een persoonlijkheid die nog sluimert. De kenmerken die volgens Hellix nodig zijn om te winnen – eensgezindheid en discipline boven alles – liggen al in haar wezen besloten. Individuele bevrijdig , menselijke ontplooiing, het zal in dit scenario het gevolg zijn van een succesvolle arbeidersrevolutie. Maar ze zijn niet de drijfveer, niet het doel, en ook niet de motor van die revolutie De klasse – die collectieve persoolijkheid – moet zich bevrijden. En die persoonlijkheid, die klasse, heeft in dit scenario een objectieve realiteit.Personen zijn aan die realiteit ondergeschikt

Anarchisten redeneneren doorgaans heel anders. Mensen zitten in de knel, worden uitgebuit, onderdrukt, overheerst. Dat is verwerpelijk, dat kan en moet dus anders. Mensen doen er dus goed aan zich daartegen te verzetten als ze vrij willen zijn en tot bloei willen komen. Ze doen er goed an om daarvoor bondgenoten, medestanders te zoeken, want samen sta je sterker dan alleen. Klassenanalyse heeft daarin een functie: het maakt ons, slaven, duidelijk wie in hetzelfde schuitje zitten, op welke plek en met welke rol, en bij wie we dus steun kunnen zoeken als we de kapitein uit dat schuitje wilt kieperen en zelf samen koers willen zetten naar een mooi eiland in plaats van naar een plantage waar we als slaaf tewerk gesteld gaan worden. Klassenanalyse hebben we nodig om strategie te ontwikkelen, bondgenootschapen te zoeken, sterke en zwakke plekken in de gevestigde orde te bepalen en dergeljke. Maar de gangmakers van het proces zijn geen klassen-als-collectieve-personen. Gangmakers van de bevrijding zijn mensen, individuen, allemaal anders, maar soms op concrete punten samenwerkend in verzet.

Eenheid is nuttig, want samen sta je sterker. Maar de discipline en de soort eensgezindheid waar Hellix op hamert is precies ook iets dat door arbeiders als ze zich verzetten, vrolijk wordt doorbroken – omdat al die arbeiders vooral ook méns zijn, en die discipline ervaren als iets dat de baas hen oplegt. Sabotage, rellen, desertie uit leger en uit fabriek zijn voor anarchisten net zo goed geldige tactieken in de sociale strijd als stakingen en demonstraties die zo nadrukkelijk dat collectieve en gedisciplineerde karakter hebben waar marxisten zo op hameren maar die voor anarchisten slechts vormen van strijd zijn, niet persé de hoofdvormen. Revolutie is in anarchistische ogen niet vooral een overwinning van proletarische discipline; revolutie is vooral ook hoogst ongedisciplineerds, in zowel doel – geen opgelegde autoriteit meer – als vooral ook in haar middelen. Al is ook bij anarchisten een stuk zelfdiscipline af en toe wel van enig nut, dáár de nadruk op leggen miskent waar revoluties werkelijk om draaien.

Bij marxisten als Hellix heeft de arbeidersklasse als begrip dus iets metafysisch, iets bovenmenselijks: alsof een categorie mensen gezamenlijk één persoonlijkheid zouden kunnen hebben, een persoonlijkheid waarin reële personen zich voegen. Voor veel anarchisten, in ieder geval voor mij, heeft die vorm van klassenbegrip iets beklemmends en beperkends. Een klasse opvatten als één persoon opent de deur naar de zoektocht aar één brein van die persoon die vanuit dat éne brein haar koers gaat bepalen. Van daaruit naar voorhoede en voorhoedepartij – door de marxist Bordiga, één van de grondleggers van het linkscommunisme waar de IKS zich op beroept, wel eens omschreven als “’het sociale brein’ van de klasse” [2] – is dan niet meer zo’n grote stap, maar wel een hele griezelige. Om de weg naar zo’n stap te heen blokkeren, kunnen we met het begrip ‘klasse’ dus maar beter iets anders omgaan. Klassen zijn dan nog steeds heel nuttige indelingen, categorieën die we hanteren, maar geen collectieve persoonlijkheden met een doel waaraan we ons als individuen ondergeschikt moeten maken. De enige soort van personen wiens vrijheid er wezenlijk toe doet zijn de individuele personen wiens bevrijding altijd een een levende, doorleefde, concrete vrijheid op het oog heeft. Mensen, niet klassen als collectieve personlijkheden, zijn het subject, de makers, van de geschiedenis, en van de revolutie die een werkelijke bevrijding kan brengen.

[1] Het Platform van de IKS is te vinden via http://nl.internationalism.org/watis/platform

[2] Over Bordiga, zie http://en.wikipedia.org/wiki/Amadeo_Bordiga

,

Comments are closed.