Lang leve Gerrit Komrij (1944-2012)


woensdag 11 juli 2012

Het gebeurt vaker, te vaak eigenlijk. Iemand sterft, en pas daarna ontdek je hoeveel waardering die iemand eigenlijk verdient. Dat geldt ook nu weer, nu Gerrit Komrij- dichter, essayist, bloemlezer en hoogst ouderwetse dwarsligger – is overleden. Om meer dat één reden was hij van belang, als literator en als opmerkelijk mens.

Mijn kennismaking met het werk van Komrij betrof allereerst zijn essays. In de jaren tachtig las ik, tussen veel politiek en historisch schrijfwerk, ook wel essaybundels uit literaire hoek. Zo trof ik ook eens een bundel van Komrij aan, en ik herinner me dat dit mij wel leesplezier opleverde. Vlijmscherp sarcasme, prachtige formuleringen. Tegelijk, zo merkte hij, kon ik hem moeilijk als geestverwant beschouwen: één van zijn favoriete doelwitten was alles wat links, socialistisch en dergelijke was, en ‘links’ is bij hem vrijwel een scheldwoord. Bij mij bepaald niet, toen niet en nu nog steeds niet.

De kennismaking met het werk van Komrij werk zette in die tijd niet door. Later merkte ik dat hij vooral ook gedichten schreef, en bloemlezingen samenstelde van die gedichten. Dat hij op een gegeven moment naar Portugal verhuisde, kreeg ik mee, dat hij enkele jaren Dichter des Vaderlands was, eveneens, dat hij openlijk homoseksueel was, dat was mij niet ontgaan. Nu en dan zag ik iets van hem voorbijkomen, in de NRC of op TV. Dat wekte meestal wel een glimlach bij me op, maar ook een wat dubbel gevoel. Dat had met zijn politieke standpunt – of wat ik daarvoor aanzag – te maken.

En nu is hij opeens dood, en lees ik allerlei In Memoriams, uitspraken van hem, uitspraken over zijn betekenis voor dit en voor dat, en schrijfwerk van hemzelf. Daaruit komt een beeld naar voren van iemand die – als persoon, als literator maar grappig genoeg óók als maatschappijcriticus – iets te melden had. De literatuur was echter hetgeen in zijn publieke bestaan de kern was, dus begin ik daar.

De man was dichter, en dichter van betekenis. Zijn stijl betekende een breuk met wat in de jaren vijftig en zestig de boventoon voerde. Dat waren de jaren van het vrije vers, van de spreekwoordelijke Vijftigers, mensen als de wonderbaarlijk mooi maar ondoorgrondelijk schrijvende – en schilderende! – Lucebert. Bij Komrij ging het er geheel anders aan toe. Het rijm keerde terug, de regelmaat van klassieke versvormen als het aloude sonnet keerde terug. Daarmee gepaard ging een grote voorkeur voor archaïsch taalgebruik, in zijn poëzie zowel als daarbuiten. Verrukkelijk ouderwetse volzinnen rolden over het papier en uit zijn mond. Het had diepgang maar was tegelijk ook kraakhelder: poëzie was bij Komrij niet vrij van dubbele bodems maar het waren geen intellectuele puzzelstukjes. Het leende zich voor voordracht, het was toegankelijk.

Komrij geloofde ook dat kennis nemen van poëzie niet beperkt hoefde te blijven tot een kleine incrowd van experts. De verstaanbaarheid en helderheid van zijn eigen gedichten wezen daarop. Maar bekender onder een breed publiek werd Komrij als samensteller van bloemlezingen van poëzie, onder de titel van het vanaf 1979 steeds weer heruitgegeven “De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten.” Schrijver en dichter Ilja Leonard Pfeijffer over Komrij: “Ik ken niemand die zo aanstekelijk over poëzie kon schrijven; hij deed nooit duur over poëzie.” Niet duur doen over poëzie, erin geloven dat poëzie iets waardevols was waar mensen van konden genieten, er het zijne toe bijdragen dát mensen er in groten getale van konden genieten. Dat was zijn houding, en het is een mooie houding waarin een geloof in kwaliteit samenging met een afwezigheid van een elitaire opstelling.

In zijn schrijven en optreden betuigde hij zich tegelijk als dwarsligger. Ik schreef al dat hij vaak ‘links’, of wat hij daarvoor aanzag, vernietigend op de hak nam. Hij hekelde de hypocrisie ervan, de arrogantie en vaak corruptie van een bovenlag die zich links noemt maar zichzelf bepaald niet vergeet. De pijlen waren vaak erg goed gericht, maar het klonk wel erg vaak als een totaal cynisme: alsof elk streven naar een wat betere wereld alléén maar hypocriet kon zijn of althans daar onvermijdelijk in uitmondde. Ik vermoed dat de latere ideologen van uiterst rechts zich in hun aanvallen op de ‘linkse elite’ wel in deze kant van Komrijs opstelling konden vinden.

Maar er is een enorm verschil, waardoor Komrij zelf niet als ideoloog van rechts in te palmen is. Voor Wilders is de linkse elite slecht omdat die links is. Voor Komrij is diezelfde elite slecht omdat die hypocriet, corrupt op macht en geld belust is. En omdat een ander links dan het gevestigde PvdA-links – of misschien het officiële communisme – hem kennelijk niet erg bekend was, draaide het op hopeloos cynisme uit. Maar hopeloos cynisme vanwege hypocriete wereldverbeteraars die steeds weer zakkenvullers blijken, is iets heel anders dan de afkeer van linkse idealen zélf die iemand als Wilders typeert.

Het verschil werd duidelijk kort voor het einde van Komrij ‘s leven. Ik bladerde een week of wat geleden door de Vrij Nederland en zag daar een interview met Komrij. Wie schetst mijn verbazing toen hij daar sympathie betuigde voor Occupy en zich zeer vijandig tegen bijvoorbeeld bankiers opstelde! Zodra dient zich een vorm van maatschappijkritiek aan die niet doordrenkt was van hypocrisie en machtswellust – en Komrij waardeert het.

Nee, Komrij was niet links. Maar hij was wel een rebel, geenszins een steunpilaar van elites en gevestigde ordes. “Hij haatte domheid, hypocrisie en machtswellust, gewichtigdoenerij”, aldus Bert Wagendorp, Volkskrant-columnist. “Misschien had hij ook wel een hekel aan Volkskrant-columnisten”… Dat bleek, blijkens een gesprek dat hij met Komrij had, wel los te lopen. Maar Wagendorps typering tekent Komrij als dwarsligger, als dissident-pur-sang.

Van het literaire gebeuren had hij bijvoorbeeld geen enorm hoge pet op. Literaire prijzen? “Elke Nederlandse schrijver krijgt, als hij maar lang genoeg leeft en niet al te stom is, gewoon alle prijzen. Het zijn namelijk schaamprijzen: nu kunnen we niet meer om hem heen. Die moet ook eens een prijs.” Voor de symbolische top van de gevestigde orde koesterde hij ook weinig waardering. “Ook televisiemakers, architecten, de Scientology-beweging en het Koninklijk Huis zouden geregeld blijven fungeren als schietschrijf.” En toen hij na vier jaar Dichter Des Vaderlands te zijn geweest, daar een punt achter zette was een reden , naar zijn zeggen, dat hij er genoeg van had “amechtig achter het oranjehuis aan te hollen.” Zijn grote vijand was de domheid. Maar hij maakte niet de fout om die gelijk te stellen aan bijvoorbeeld een laag inkomen of een geringe opleiding. Aan inkomen en opleiding ontbrak het immers noch de door hem gehekelde mensen van koninklijken bloede, noch die architecten en televisiemakers.

Daarmee komen we aan de persoon Gerrit Komrij. Daarvan kreeg je als buitenstaande nooit makkelijk hoogte, en ik denk dat dat precies zijn bedoeling was. Pose en oprechtheid waren verweven, je wist nooit waar het één begon en het andere ophield. Of Komrij dat zelf altijd wist? Een mooi voorbeeld zag ik enkele a dagen terug in een TV-fragment. Adriaan van Dis ondervroeg Komrij, over zijn verhuizing naar Portugal. Is er, naast belastingvoordeel en zon, nog een zinnige reden om aan Portugal de voorkeur te geven, zo vroeg Van Dis een tikje vilein. Komrij, met ingehouden woede maar tegelijk me teen doorbrekend lachje: mijnheer Van Dis, ik had niet gedacht dat u zo laag zou zinken. Woede, vanwege de insinuatie dat Komrij vooral vanwege financieel voordeel Nederland zou hebben verlaten. Pret, omdat hij de vraag tegelijk ook wel erg vermakelijk vond, omdat hij zoiets wellicht zelf zou hebben kunnen verzinnen? En is de woede gespeeld, om het plezier te camoufleren? Andersom? Geen van beide? Je komt er niet achter. Mooi theater levert het echter wel op.

Een kant van zijn persoonlijkheid die opvalt is zijn zonder schaamte maar ook zonder goedkope gimmicks geuite homoseksualiteit. Hij ging daar heel anders mee om dan bon ton is geworden de laatste decennia. Hij was wars van het idee dat homo’s net hetero’s moesten zijn en alleen in bed een iets andere voorkeur hadden. Van het homohuwelijk moest hij niets hebben, van de Gay Pride evenmin. Arjan Peters in de Volkskrant: “Op de Gay Parade ervoer Komrij de verontrustende afwezigheid van elk element van tegendraadsheid. De homo wil meedoen met de normale wereld, tot en met de ‘gruwelijke lachspiegel’ van het homohuwelijk. Verraders, zijn het, onwillig ‘om te staan voor je eigen lot.’” Dat oordeel ‘verraders’ deel ik weliswaar niet – het homohuwelijk is gewoon een kwestie van gelijke rechten, ervan gebruik maken is noch verdienstelijk noch verwerpelijk maar kan gewoon gewoon praktisch zijn, en mooie aanleiding voor een feestje. Ik hoef zelf niet zo nodig te trouwen. Maar dat ik het nu kán doen, dat geen wet me tegenhoudt, vind ik niet meer dan eerlijk. Maar de bewust gekozen onaangepastheid waarvoor Komrij hier een lans breekt, het ‘staan voor je eigen lot’, je identificatie met wie je ten diepste bént, het spreekt me aan. En dat gaat verder en dieper dan seksuele oriëntatie.

Het is niet meer dan netjes om tegen het eind van dit stuk Komrij zelf aan het woord te laten. De NRC drukte vijf gedichten van hem af. Het laatste vers van “Alles Blijft” trof mij. Hier is het:

“Er was een vriend aan wie ik heb geschreven

Een rots waar ik mijn naam in had gekerfd.

Je bent een deel van alles bij je leven

En alles blijft bestaan wanneer je sterft.”

Gerrit Komrij, hij leve nog lang.

,

Comments are closed.