woensdag 13 juni 2012
Dit artikel schreef ik voor de Doorbraak-website, waar het intussen al te lezen staat.
De euforische hoogtijdagen van de Arabische Lente zijn voorbij. De weken en maanden dat grote demonstraties in meerdere landen tegelijk regimes aan het wankelen brachten, dat er in steeds nieuwe landen, van Mauretanië tot Oman tot in buiten de Arabische regio, van Swaziland tot in de Kaukasus, de Kaukasus, protesten op gang kwamen… die weken en maanden liggen achter ons. Maar het proces zelf waar de protestgolf van januari -april 2011 een climax in waren, gaat nog steeds door. Degenen die de Arabische Lente afschrijven als wéér een mislukte aanloop naar fundamentele verandering, zijn voorbarig en nodeloos pessimistisch. In meerdere landen smeult het vuur, juist ook in landen waar de oude orde het stevigst in het zadel lijkt te zitten.
Het nieuws dat verband houdt met op de Arabische lente komt momenteel vooral ut Syrië, in mindere mate uit Egypte en Libië. Het Syrische nieuws in van een immense grimmige treurigheid. Nog steeds woedt daar een volksopstand, met dagelijkse straatprotesten maar ook met een guerrilla-oorlog. De protesten zijn indrukwekkend in hun dappere volharding. De guerrilla-oorlog is dat op zichzelf ook: het is een confrontatie van licht bewapende strijders tegen een meedogenloze, zwaarbewapende staatsmacht. Maar die gewapende strijd heeft – naast rechtmatig verweer tegen een schrikbewind – enkele reactionaire dimensies. Het is een militarisering van een revolutionair proces, waarmee het initiatief deels uit handen van de volksbewegingen gezogen wordt, en in handen komt van militieleiders, officieren, uiteindelijk van de leiding van het Vrije Syrische Leger waarin veel van de strijders gebundeld zijn. Militaire opstanden zijn, vanwege hun organisatievorm, bijna altijd een top-down-gebeuren, met een elite van officieren aan het hoofd, en ondermijnen daarmee de dynamiek van onderop die zo belangrijk is voor een werkelijke bevrijdingsstrijd.
De gewapende strijd mondt tegelijk ook steeds vaker uit in vergeldingsacties over en weer, die steeds nadrukkelijker langs etnisch-religieuze lijnen gaan. En de gewapende strijdgroepen worden van wapenleveranciers afhankelijk, en daarmee vatbaar voor manipulaties van de strijd door buitenlandse mogendheden. Wapens komen, via Libanon en Turkije, voor een flink deel uit de hoek van aartsreactionaire regimes van Qatar en Saoedi-Arabië. Die steunen de rechtervleugel van het verzet: fundamentalistische soennitische groepen zoals de Moslim broederschap en nog rechtsere Salafistische groepen. Uit die hoek vinden aanvallen plaats op Alawieten, mensen van de religieuze minderheid waaruit Assad veel steun ontvangt. Elke aanval van strijders van het Vrije Syrische leger op Alawieten verhoogt in die gemeenschap de angst voor Soennitische overheersing, en daarmee de steun aan Assads bewind.Er zijn aanwijzingen dat veel van het grofste geweld niet rechtstreeks van Syrische troepen komt, maar van pro-Assad-milities die vaak in zich bedreigd voelende Alawitische gemeenschappen op deze basis steun vinden. Dat geldt hoogstwaarschijnlijk voor de slachtingen in Houla , en in Qubair. Zo voltrekt zich een tragische ontsporing van de Syrische volksopstand in de richting van een bloedige godsdienstoorlog in Libanese stijl.
De werkwijze van gewapende strijders is bovendien zodanig dat het bloedvergieten er doelbewust door vergroot wordt, om interventie aan de kant van de oppositie uit te lokken. Het gaat schematisch als volgt. In dorp of stad X heeft het verzet de overhand, een groot deel van de bevolking heeft zich tegen het bewind gekeerd, gewapende strijders hebben er sterke posities. In de buurt zit het zwaarbewapende regeringsleger. Lichtbewapende strijders vallen legerposities aan. Ze wéten dat het leger hard terug zal slaan, met minstens artilleriebeschietingen, mogelijk verdere vergeldingsacties. Ze weten ook dat ze de burgerbevolking niet tegen represailles kan beschermen. Dus: de aanval van strijders wordt gevolgd door zware beschietingen van stad X, met veel burgerdoden, soms ook door een slachting van pro-Assad-militieleden. De ‘internationale gemeenschap’ reageert met verontwaardiging. De roep om militair ingrijpen tegen het bewind groeit – precies wat hoofdstromingen in de oppositie helaas ook beogen.
Het is een cynische procedure. Ja, het bewind is voor zo’n slachting de hoofdverantwoordelijke: dat bewind besluit tot beschietingen en vergeldingsacties, haar mensen richten de grote slachtingen aan, en dat is een keuze, geen noodlot. Daar ligt de primaire verantwoordelijkheid. Maar verzetsgroepen, gesteld voor de keus om een legerpost aan te vallen, wetende dat het bewind hard terug zal slaan en wetende dat het verzet burgers daar niet tegen kan beschermen, dragen een secundaire verantwoordelijkheid. Het lokt het bewind doelbewust uit, het heeft de burgerdoden nodig om via de verontwaardiging daarover steun voor de oppositie, gewapend ingrijpen van VN, VS, NAVO of iets dergelijks, te bevorderen. Het is een strategie waarin burgers gewoon pionnen in een machtsstrijd zijn. Het is een strategie, een werkelijk revolutionair verzet onwaardig. Een verslaggever van Channel 4 bericht intussen ook al dat hij door gewapende strijders moedwillig naar een plek gebracht werd waar hij levensgevaar liep vanwege Assads troepen. Een door het bewind gedode journalist zou – in de boven geschetste giftige logica – voor de oppositie immers goede propaganda zijn.
Zulk revolutionair verzet vindt nog steeds wel plaats, het komt bijvoorbeeld voor dat groeperingen die genoemde strategie – uitlokking van repressie door aanvallen op het leger, om verontwaardiging te genereren – hanteren, vanuit het verzet zelf de wind van voren krijgen. Dat is, volgens mails vanuit oppositionele kring in Homs, bijvoorbeeld wat er gebeurde rond het zogeheten Al Farouq-bataljon daar. Deze gewapende groep viel bijvoorbeeld legerposten aan, hetgeen beantwoord voorspelbaar werd met artillerievuur. De groep maakt blijkbaar ook geen onderscheid tussen sympathisanten van het bewind onder de burgerbevolking, en daadwerkelijke medeplichtigen. Andere oppositiekringen maken daartegen, en tegen de eigenmachtigheid van de brigade die zich van de rest van het verzet weinig aantrekt, fel bezwaar, zo blijkt uit een artikel van Sharmine Narwani in Al Akhbar dat de mails bespreekt. Het stuk noemt andere voorbeelden van andere acties van gewapende strijdgroepen met een soortgelijke nare afloop die door verslaggever Nir Rosen worden genoemd. Saoediche steun zou juist bij groepen als het Farouq-bataljon terechtkomen, volgens het artikel.
Niet heel het gewapende verzet is dus van deze provocatie-strategie gediend. En het straatprotest gaat intussen ook door, in allerlei steden in het land, ook in plaatsen waar het bewind zich niet lang geleden nog oppermachtig kon voelen, zoals in Aleppo. De gewapende dimensie en de reactionaire dimensies die ermee zijn verbonden, zijn het verhaal van Syrië gaan domineren. Maar het is gelukkig nog steeds niet de enige dimensie, als is het gewicht erven wel erg groot geworden.
Egypte bevindt zich intussen in een heel andere fase. Daar is volgende week de tweede ronde van de presidentsverkiezingen, waarin twee vleugels van de contrarevolutie tegenover elkaar staan. Er is de kandidaat van het leger, Shafiq, voormalig premier onder Moebarak. Wint hij, dan dreigt een frontaal herstel van het oude bewind, met een hoofdrol voor de militaire top. Tegenover hem staat de kandidaat van de Moslim Broederschap, Morsi. Wint hij, dan ontplooit zich een meer sluipende contrarevolutie, waarin zowel op sociaal-economisch als op cultureel en religieus gebied het conservatisme van deze islamistische beweging zich door zal trachten te zetten. Achter Shafiq staan de generaals, topfunctionarissen en zakenvrienden van het oude Moebarak-bewind. Achter Morsi staan zakenlieden, conservatieve geestelijken, middenstanders en heel veel anderen die Moebarak weliswaar weg wilden hebben, maar geen fundamentele omwenteling willen waarin traditionele verhoudingen gevaar lopen. De Broederschap steunde, eerst aarzelend en halfslachtig, de opstand tegen Moebarak. Soms waren er grote conflicten tssen de Broederschap en het militaire gezag dat na Moebaraks val aantrad. Soms echter kreeg het conflict tussen Broederschap en seculiere revolutionaire stromingen de overhand en werkte de Broederschap met het militaire gezag samen. Waar Shafiq de revolutie van bovenaf dreigt te verpletteren met wapens, dreigt Morsi de revolutie van binnenuit gestaag te verstikken in religieus gemotiveerd conservatisme, wetgeving en intimidatie. “Twee gezichten van de oude orde”, in de woorden van Adam Shatz op het weblog van de London Review of Books. Geen van de twee kandidaten komt werkelijk voor de revolutie op – als dat al zou kunnen, want revolutie is iets dat mensen zelf en samen doen, niet iets dat je sowieso aan politici kunt overlaten.
Mensen zijn dan ook erg op hun hoede, en staan klaar de revolutie te verdedigen. De slappe uitspraak in het proces tegen Moebarak en zijn handlangers lokte meteen dagenlange felle protesten uit. Mensen zijn bang dat Moebarak grotendeels aan straf ontsnapt, zeker als Shafik wint. In die protesten staan revolutionairen en aanhangers van de Broederschap soms zij aan zij. Dat is best. Maar voor een deel van links – de Revolutionaire Socialisten, een trotskistische groep die erg actief was en is in het volksverzet – is er zelfs reden om indirect en omfloerst tot een stem voor Morsi en de Broederschap op te roepen. Links en de Broederschap moeten, in dit scenario, het contrarevolutionaire gevaar dat van Shafik uitgaat, terugslaan. Daarmee wordt echter de ene sort contrarevolutie bestreden door de andere soort contrarevolutie krediet te geven. De steun is voorzien van kritiek, van oproepen aan de Broederschap om dan ook met links samen te werken en het niet alemaal alleen te doen. Maar wat als de Broederschap zich daar niets van aantrekt, zich de stemmen van links laat aanleunen en geheel haar eigen gang blijft gaan? Of wat als de Broederschap de steun van links incasseert, in ruil voor wat symbolische concessies aan links, om straks met het presidentschap in de zak haar eigen ambities keihard door te zetten? Het is niet erg wijs en niet revolutionair om op te roepen tot een stem op vijanden van de revolutie, ook niet als sommigen zich daarvan als vrienden voordoen. Samenwerking in straatprotest met activisten van de Broederschap is één ding, zolang revolutionairen maar onder eigen vlag en met eigen opvattingen blijven opereren. Zich voegen achter het vaandel van die Broederschap in een verkiezingsstrijd is iets anders. Het ondermijnt de onafhankelijke plek die revolutionairen nodig hebben. Het ondermijnt de revolutie zelf, want het geeft de vijanden ervan krediet.
De beste garantie tegen een dreigende contrarevolutie is niet een stem op de Broederschap. De beste garantie is protest en strijd, en voorbereiding vn meer protest en strijd. Het idee dat slechts een stem op Morsi het herstel van het oude regime kan tegenhouden, is onjuist. Wint Shafiq, dan twijfel ik er niet aan of de straten en pleinen van Egypte zullen gevuld worden met demonstranten die een strijd van leven of dood beginnen. Wint Morsi, dan zal de feestvreugde en opluchting al snel plaatsmaken voor nieuwe confrontaties tussen staat en volksverzet. Op beide scenario’s kun je anticiperen – door stug door te gaan met het opbouwen van onafhankelijke strijdbare netwerken, het aanjagen van protest en verzet. Kiezen voor het vermeende mindere kwaad via de stembus is een valstrik waartoe revolutionairen niet dienen op te roepen. Gelukkig zijn er ook groepen in Egypte die voor verdediging en voortzetting van de revolutie oproepen zonder in deze valstrik te trappen., zoals bijvoorbeeld een mooie verklaring waarin tegen de beide kandidaten, maar ook tegen de verregaand ongeloofwaardige verkiezingen zelf die als zodanig als strijdig zijn met de revolutie zelf, stelling genomen wordt. De tekst is ondertekend met “Comrades form Cairo”. De tekst is geplaats op MR zine en ook overgenomen op het weblog van Jano Charbel, waar meer moois over sociaal en radicaal verzet in Egypte te vinden is.
Veel minder aandacht dan de strijd in Syrië en de verkiezingen in Egypte krijgen ontwikkelingen op het Arabische schiereiland. Juist daar echter broeit en gonst het, in vaak kleinschalig maar wel belangrijk verzet en protest. De omstandigheden zijn vaak moeilijk, bijvoorbeeld in Jemen. Daar is, na een jaar van demonstraties en bloedige repressie en confrontatie – 2000 doden waaronder 120 kinderen, en 22.000 gewonden, volgens de regering van Jemen – , president Saleh vertrokken. Dat was uitkomst van een akkoord dat onder druk van vooral Saoedi-Arabië werd gesloten. Salehs vicepresident nam diens baan over, verkiezingen met maar één kandidaat bekrachtigden dat, verder veranderde er niet veel. De val van Saleh was op symbolisch niveau een overwinning van de Arabische Lente in Jemen. Maar de sociale en politieke structuur bleef hetzelfde, en geweld greep bovendien om zich heen. De verzwakking van de staatsmacht onder druk van volksverzet had allerlei gewapende groepen buiten de steden meer ruimte gegeven om zich te doen gelden. Het betrof hier deels milities en bewegingen die voor meer regionale zelfstandigheid vochten. Maar ook een tak van Al Qaeda laat zich gelden. Het leger van Jemen treedt tegen dit soort krachten dan weer hard op. De Verenigde Staten doen, onder meer met drone-aanvallen op echte en vermeende Al Qaeda-strijders, hun bloedige duit in het zakje. Zo is een revolutie die heel mooie radicale trekjes had – verdrijving van gehate managers uit instellingen door stakings- en bezettingsacties, de zogeheten gehete parallelle revolutie die in het begin van dit jaar enige aandacht trok – grotendeels ontaard in een complexe burgeroorlog met Amerikaanse betrokkenheid.
Grotendeels ontaard… maar niet helemaal. Zo blijkt er zowel in de hoofdstad Saana als in Taiz nog steeds een soort tentenkamp van actievoerders te zijn, Dat is een erfenis van de revolutie, toen dit soort plekken bolweken en organisatorische bases van protest waren. In het akkoord waarin het vertrek van Saleh werd geregeld, is ook toegezegd dat die protestlocaties gerespecteerd zouden worden, als soort van symbolische erbetoon an de revolutie. Nu dreigen autoriteiten echter het tentenkamp in sanaa twe willen verwijderen, iets waar een deel van de resterende actevoerders zich tegen kant. Een ander deel vidt het einde ervan echter geen ramp, omdat het steeds meer een speeltuin voor opportunistische partijpolitiek is geworden. In het tentenkamp van Taiz zit, revolutionair gezien, wat meer leven, en dat is vooralsnog onbedreigd door ontruiming. Druk vanuit de VS-ambassadeur en vanuit een conferentie die in Saoedi-Arabië over humanitaire hulp aan Jemen is belegd – en waarin ontruiming van het plein als voorwaarde voor zulke hulp zou zijn gesteld – is volgens het artikel in het progressieve Arabische magazine Al Akhbar waar ik me op baseer, een factor bij de ontruimingsdreiging.
Hoopvol is in Jemen ten slotte nog het feit dat, terwijl de politieke protesten voor meer vrijheid erg zijn verzwakt, de sociale strijd doorgaat. Het is die strijd die de Arabische Lente tot wezenlijk iets anders maakt dan enkel een politiek protest voor meer democratie of iets dergelijks. Bij herhaling zijn er me berichten over stakingen in Jemen, soms in best strategische locaties. In maart was er een staking in de Yemeni Oil Company, gericht op loonsverhoging en tegen corrupt management. In april en mei was er een minstens tiendaagse staking in Aden die de haven van die stad lamlegde. De staking richtte zich tegen een havenbedrijf dat wanbeheer en verwaarlozing werd verweten. Het bedrijf is in handen van een onderneming in Dubai, in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en de verwaarlozing zou het bevoordelen van de haven van Dubai op het oog hebben.
Over de VAE gesproken: dat is één van de zeer weinige landen in de regio waar geen flinke protesten zijn uitgebroken in 2011-2012. Maar de regering is kennelijk niet helemaal gerust en onderdrukt dissidenten, critici van het beleid die zich vooral op internet wel degelijk doen gelden. Vijf critici, al snel als de ‘VAE 5’ aangeduid – van het bewind werden gearresteerd en acht maanden vastgehouden nadat ze en petitie hadden getekend die tot hervormingen opriep. Eén van hen is later opnieuw vastgezet en van zijn burgerrechte beroofd; hij moest het land verlaten en gaat naar Thailand. De staat pakte ook zeven leden van Islah, een aan de Moslim Broederschap verwante organisatie, hun burgerschap af, vanwege “daden die de nationale veiligheid van de VAE in gevaar brachten”. Toen ze het vertikten om een verklaring te tekenen waarin ze beloofden om elders burgerschap aan te vragen, werden ze twee maanden opgesloten. Zoals ook andere dissidenten in de VAE betrof het hier dus islamisten. Hun ideologie en politiek verdient op zich geen waardering of steun. Maar dat wil nog niet zeggen dat het onderdrukken van staatswege van mensen met deze opvattingen ons onverschillig mag laten. Vrijheid is ondeelbaar, en wat vandaag mensen van Islah overkomt, kan morgen mensen treffen wiens opvattingen wel steun en waardering verdienen. Strijd tegen repressie is dan ook een taak die revolutionairen moeten aangaan, ook als de doelwitten van de repressie verder niet onze vrienden en bondgenoten zijn en bijvoorbeeld geen steun via de stembus verdienen…
Af en toe duiken er nog steeds berichten op over protesten in Oman. Uit dat land, waar zeden nieuws vandaan kwam, vond vorig jaar een reeks arbeidersprotesten plaats. Met beloften en repressie – maar niet van het allergrofste soort – probeerde het regime rust te herstellen, met tijdelijk en gedeeltelijk succes. Maar op 9 juni kwam nieuws naar buiten over de arrestatie van 10 activisten en dissidenten in het land, waaronder een dichter, twee andere schrijvers en een blogger. Concrete beschuldigingen waren er niet, maar de openbare aanklager had al wel gedreigd dat mensen die opruiende taal verspreidden vervolgd konden worden.
De repressie zou wel eens samen kunnen hangen met oplevend verzet. Vorig jaar zijn er verbeteringen beloofd, maar het gevoel left dat dit onvoldoende was, en dat lang niet alle beloften zijn nagekomen. Eerder waren drie mensen opgepakt omdat ze de gang van zaken bij een staking wilden vastleggen. Twee van de drie zijn weer vrij, de derde bestaat onzekerheid. “Omaanse media hebben gemeld dat arbeiders in staking zijn gegaan in de afgelopen weken in de olie, gezondheids- en onderwijssectoren om betere lonen en arbeidsvoorwaarden te eisen”, aldus Reuters. Intussen hebben 151 ‘syndicaten’ – vakbonden – zich officieel geschreven, terwijl er een ‘zomer van onvrede’ wordt verwacht, aldus Gulf News. Vakbonden erkennen én actievoerders oppakken: het bewind gaat door met haar combinatie van concessies en repressie. Of het bewind daarmee de greep kan handhaven, kan worden betwijfeld.
Strijd tegen repressie zien we tenslotte in nog twee andere Arabische staten. In Bahrein houden straatprotesten tegen het bewind maar niet op, evenmin als brute pogingen om die te onderdrukken. De protesten begonnen in februari 2011 om hervormingen af te dwingen in dit door een overwegend soennitisch establishment geregeerde land. Een krappe meerderheid van staatsburgers is echter de sjiitische richting van de islam toegedaan, en protesteerde daarom tegen achterstelling en voor gelijke burgerrechten. Ongeveer de helft van de mensen die er wonen, is trouwens geen staatsburger maar migrant-arbeider.
Protesten stuitten op grof staatsgeweld, en werden intussen radicaler in hun doelstellingen, mensen riepen nu ook om de verdwijning van de monarchie. In maart stuurde buurland Saoedi-Arabië meer dan duizend soldaten om het bewind van Bahrein te helpen de opstand neer te slaan. Dat lukte echter niet blijvend, ook al vuurden veiligheidstroepen ongelofelijke hoeveelheden traangas af. Op betogers, maar ook op mensen in hun woningen. Greg Carlstrom duidt het land in de titel van een achtergrondstuk over het conflict op de website van Middle East Research Associates (MERIP) aan als “de Monarchie van Traangas”. Protesten bleven plaatsvinden, in de hoofdstad Manama maar vooral ook in omliggende dorpen. Het protest was soms van opmerkelijke omvang. Nog maar enkele dagen geleden, op 8 juni, schreef de NRC: “Tienduizenden betogers zijn in Bahrein de straat op gegaan om te protesteren tegen het bewind…”, in “de grootste protesten sinds weken, volgens persbureau AP.” Traangas was het intussen vertrouwde antwoord. Aanleiding voor dit specifieke protest was de hernieuwde arrestatie van Nabeel Rajab, activist voor mensenrechten in het land. De val van het bewind lijkt niet op handen. Maar het verdwijnen van de protestbeweging evenmin. Het heeft er veel van weg dat de gebeurtenissen in het land het begrip ‘permanente revolutie’ tot de letterlijke betekenis terugbrengt: een revolutie die maar niet ophoudt. Intussen blijft het aantal slachtoffers van het staatsgeweld groeien.
Veel van het vervolg van de Arabische Lente zal afhangen van de gebeurtenissen in één land: Saoedi-Arabië. Dat heeft een reactionaire monarchie, die een politiestaat leidt, conservatief-religieuze normen en waarden afdwingt en verzet uitermate riskant maakt. Het bewind steunt bovendien de contrarevolutie in naburige landen. In Syrië krijgt de uiterste rechtervleugel van het gewapende verzet in de opstand Saoedische steun. Wint die vleugel, dan komt de Moslim broederschap en/ of Salafistische groepen aan de macht, en dan wordt de dictatuur van Assad ingeruild voor een religieus-gefundeerde dictatuur. Voor religieuze minderheden, voor niet-fundamentalistische soennieten en voor iedereen die seculiere waarden waardeert, wordt dat een nachtmerrie. In Bahrein hielp Saoedische steun hetn plaatselijke bewind om zich staande te houden. In Jemen bevorderde het Saoedische bewind dat de verdwijning van Saleh via een deal binnen het bewind, en daardoor niet langs revolutionaire weg, plaats vond. Saoedi-Arabië is dus zowel binnenlands als grensoverschrijdend een contrarevolutionair bolwerk.
Maar verzet is er, ondanks de onderdrukking. Af en toe lezen we van demonstraties, veelal in de oostelijke regio va het land. Daar woont een overwegend arme, sjiitische minderheid die protesteert tegen achterstelling. Het is tevens een regio waar heel veel olie gewonnen wordt. Dicht in de buurt ligt Bahrein, met mensen van soortgelijk geloof, en ook in opstand. Het bewind reageert op zulk protest met bijbehorende gevoeligheid, en dus met geweld. Intussen zijn er andere uitingen van dissidentie en protest.
Met name vrouwen steken opvallend hun nek uit in een land dat ongekende vormen van vrouwenonderdrukking overeind houdt. Zo werd een vrouw in een winkelcentrum aangesproken op het dragen van nagellak. Dat gebeurde door de gevreesde deugdpolitie, die de repressieve restrictieve normen en waarden afdwingt. Ze kreeg te horen dat ze weg moest uit het winkelcentrum. Dat de angst iets van haar totale greep heeft verloren bleek uit het vervolg. “De vrouw weigerde dat, en begon de gebeurtenis op haar mobiele telefoon te filmen. ‘Jullie hebben het recht niet om mij te vertellen wat ik wel en niet mag’, hoor je haar zeggen.” Ze wordt nu wel aangeklaagd, maar zo’n incident is toch veelzeggend. De overal dreigende repressie is niet meer onkwetsbaar, en niet honderd procent effectief ook. Incidenten als deze kunnen de voorbode zijn van méér. En als het reactionaire bolwerk Saoedi-Arabië niet onkwetsbaar meer is voor protest en verzet, is echt geen despoot meer veilig.