zaterdag 9 juni 2012
Haha, deze kenden jullie wellicht nog niet, lieve lezeressen en lezers: Ravotr als sportcommentator. Maar vandaag kan ik het even niet laten. Nederland verliest van Denemarken in de eerste EK-wedstrijd waar ‘onze jongens’ in optraden. Nee, ik heb niet gekeken, maar een blik op mijn Twitter-account, gevolgd door een paar kliks op nieuwssites, hielpen me uit de nachtmerrie.
Ik vind het een mooie afstraffing van de chauvinistische sfeer die om zich heeft gegrepen. De NRC schreef eerder vandaag nog: “Dertig keer troffen Nederland en Denenmarken elkaar. Oranje won nog niet eens de helft van die ontmoetingen. En toch gaan we gewoon winnen vanavond.” ‘We’ gaan winnen. De schrijver van het stukje, Jules Seeger, zat blijkbaar zelf in de Oranje-selectie vanavond… Ik ben benieuwd of hij nu ook gaat schrijven dat ‘we’ hebben verloren. De Volkskrant intussen schreef: “Voorspelling van de dag: Nederland wint met 2-0”. Mooi niet. Eén Nul voor Denemarken. Mijn vreugde daarover wordt trouwens wel weer tenietgedaan: de nederlaag voor het Hollandse chauvinisme heeft een overwinning van het Deense chauvinisme als keerzijde, en elk chauvinisme is verfoeilijk. Eigenlijk is het net als bij Amerikaanse presidentsverkiezingen: jammer dat beide partijen niet tegelijk kunnen verliezen.
Waarom maak ik me er druk over? Is er iets mis met voetbalplezier? Nee, op zichzelf niet, ieder zijn of haar ding. Voetbalhype heeft zelfs voordelen. Zelden was de supermarkt zo rustig als zojuist,. toen ik mijn boodschappen deed tijdens De Wedstrijd. Jammer was alleen dat de supermarkt op weinig bezoek had geanticipeerd, en er dus ook erg weinig personeel was, zodat de rij toch nog behoorlijk was. Elk voordeel hep zijn eigen nadeel, in de woorden van De Voetbalfilosoof. Voetbal als spel is prima, en als vrienden of vriendinnen van jou spelen, dan juich je die toe, zonder dat je de andere elf en hun fans de overwinning misgunt. Niets aan de hand.
Waar wel iets mee aan de hand is, dat is met de Oranjehype eromheen. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat het niet twee elftallen, plus trainer en begeleidingsteams, zijn die tegen elkaar spelen, maar twee naties, twee volken. “Wij” spelen tegen “de Denen”. Met of zonder permissie: ik hoor niet bij dat ‘wij”, en wens er niet bij te worden ingelijfd ook. Ik speel niet tegen de Denen, net zo min als de meeste Denen spelen tegen de elf Oranjespelers. Ik mag juichen, boeroepen, nar de winkel gaan intussen, maar ik speel niet mee. Dat wij-gevoel is nep, bedrog, en zelfbedrog. Maar waarom wordt ons dat allemaal aangepraat? En waarom staat dat tegenover een geheel soortgelijk en precies even kunstmatig wij-gevoel aan Deense kant? Het enige wat ik met het elftal en de lui eromheen gemeen heb – onvrijwillig gemeen, het is me overkomen, niet meer dan dat – , is mijn nationaliteit. Via die nationaliteit word ik geacht deel te zijn van één kant in het spektakel. Onzin is het.
Op zichzelf is zoiets, eens in de paar jaar, nog geen drama. Maar dat is het em nu juist: het staat niet op zichzelf. Dat wij-gevoel zien we bij dit voetbalgedoe. Hetzelfde wij-gevoel – met momenteel onveranderlijk treurige afloop – zagen we eerder bij het Eurovisie-songfestival. Alsof we alle 16 miljoen meezongen. Grappig overigens hoe de stemming omslaat als het misgaat. Trouw wees daar haarfijn op: “wij” gaan winnen, en als dat niet gebeurt dan zong zij vals. Dán is de identificatie met ‘onze’ inzending opeens een flink stuk minder.
Dat wij-gevoel gaat verder dan sport en popmuziek. We zien hetzelfde rond ‘ons’ koningshuis. We zien hetzelfde – en dan komt het dichterbij onze portemonnee – bij ‘onze’ economie, of die nu gered moet worden via de drie-procentsnorm die ons moet redden, of tegenover diezelfde drie-procentsnorm die als ‘dictaat van Brussel’ ons knevelt. En hier moeten we echt van alles: harder en langer werken, koopkrachtdaling incasseren, noem het maar op. Dit alles om te voorkomen dat we ‘Griekenland aan de Noordzee’ worden, of ‘onder de voet gelopen door China’. Maar de opbrengst van dat harde werken en van die koopkrachtdaling gaat niet naar ons allemaal. Die gaat naar de staatskas, en naar de vermogens en inkomens van degenen aan de top. Nationalisme als bindmiddel dient niet de hele bevolking, maar de rijken en machtigen die de rest ermee voor haar karretje spannen.
Dat is de rol van nationale identificatie. Zo werkt het fenomeen. Hier en daar wordt dat erkend, en tegelijk tot iets onschuldigs teruggebracht. Dat zien we bijvoorbeeld in enkele artikelen in Trouw. “In de Oranjegekte vieren we onze nationale identiteit”, luidt de kop van zo’n stuk. Een ander artikel, geschreven door Leonie Breibaart, gaat er verder op in. Eerst wordt netjes erkend dat nationale trots eigenlijk onzin is: wat hebben wij bijgedragen aan bijvoorbeeld “het genie van Rembrandt”? Maar dan gaat het verder: “En toch mag je je best even opgetild voelen door de prestaties van je landgenoten. Zo werkt dat gevoel nu eenmaal. Daar is helemaal niks mis mee.” Echt niet? “Juist voor burgers die niet veel anders hebben om trots op te zijn – geen geld of status, niets wat erkenning oplevert – kan zo’n nationaal gevoel heel betekenen.” Ja, geef de arme sloebers oranjegevoel, dan hoef je ze geen fatsoenlijk loon te geven… “Het is prettig deel uit te kunnen maken van iets groots, iets groters” – iets waar je hard voor met werken ja, iets waar je door gebruikt wordt, gemanipuleerd, in ruil voor weinig meer dan dat oranjegevoel. Juist in deze formuleringen zien we hoe dit soort nationale loyaliteit een compensatie vormt voor iets dat ontbreekt, iets dat mensen op wezenlijk vlak wordt onthouden – een waardig bestaan – , waarin ze worden tegengewerkt, in ruil voor een fooi en eens in de paar jaar vlaggetjes voor de ramen. Met dit gevoel om ‘deel uit te maken van iets groots, iets groters’ marcheren mensen blijmoedig naar he front, om anderen af te knallen die met hetzelf gevoel blijmoedig naar het front gemarcheerd zijn met hetzelfde doel.
De volgende zin is te mooi om weg te laten: “En het is een beetje triest dat juist deze Nederlanders aan niets anders trots kunnen ontlenen dan aan ons nationaal elftal.” Hún nationaal elftal, niet het onze… Maar, hoe fraai deze zin ook, hij is arrogant, neerbuigend en onterecht. Juist “deze Nederlanders” en hun niet-Nederlandse buren – laten we ze Ingrid noemen, Henk, Fatima, Mohammed – kunnen aan tal van andere dingen trots ontlenen: aan het feit dat ze zich staande houden in moeilijke omstandigheden, dat ze er in slagen kinderen op te voeden terwijl ze zich uit de naad werken, dat ze omkijken nar vrienden en familie, dat ze zich soms met succes weten te verzetten tegen wat ze van bovenaf – met behulp van een flinke dosis opgedrongen nationale identificatie – wordt aangedaan. Trots zijn op jezelf, op je dierbaren, op elkaar? Ja! Trots zijn op Oranje, op Nederland? Dat is trots zijn op onze dichtstbijzijnde vijand. Ik bedank ervoor.